Knelpunten en beheer

In het halfnatuurlijke, oude cultuurlandschap was het landgebruik van essentieel belang voor het behoud van de leefgebieden van het gentiaanblauwtje. Op de natte heide bestond dit vooral uit het steken van plaggen en beweiding door schapen en runderen. In blauwgraslanden werd doorgaans eenmaal per jaar laat in het seizoen gemaaid. In heischraal grasland werd hetzij laat gemaaid, hetzij extensief (na)beweid en soms gebrand. Het is van groot belang om je te realiseren dat het vroegere landschap tal van gradiënten en overgangen bood waarin het gentiaanblauwtje kon gedijen. Dergelijke overgangen van heidegebieden naar de iets voedselrijkere beekdalen zijn tegenwoordig uiterst zeldzaam.
Vandaag de dag proberen natuurbeheerders door gerichte maatregelen het leefgebied van het gentiaanblauwtje te behouden of te herstellen. Hieronder worden de belangrijkste knelpunten aangegeven.

Knelpunten

De knelpunten voor het duurzaam voortbestaan van het gentiaanblauwtje zijn nauw verbonden met de complexe levenscyclus van de soort. In de tabel hieronder zijn de verbanden schematisch weergegeven.

Het belang van knelpunten in het leefgebied voor het voorkomen van de waardplant en de waardmieren van het gentiaanblauwtje en, uiteindelijk, voor het duurzaam voortbestaan van het gentiaanblauwtje zelf (* van betekenis, ** belangrijk, *** zeer belangrijk).  
vergrassing bosopslag verdroging/verzuring grootschalig intensief beheer snelle vernatting versnippering
Waardplant
verjonging *** *** * ** ***
dichtheid volwassen planten ** ** *** ***
Waardmieren
dichtheid mierennesten *? *** *** *?
Gentiaanblauwtje
ontwikkeling rups op waardplant ** **
ontwikkeling rups in waardmierennest ** **
oppervlakte leefgebied *** *** *** ***
uitwisseling tussen populaties ***

Zowel verdroging als vernatting bedreigen het gentiaanblauwtje. In een optimale situatie (a; linksboven) staan klokjesgentianen langs een groot deel van de vochtgradiënt met nesten van de waardmieren in pollen pijpenstrootje. In natte jaren (a; linksonder) overstromen de laagten, maar kan het gentiaanblauwtje zich handhaven aan de randen. Bij verdroging raken de gentianen teruggedrongen tot de laagten (b; rechtsboven) en vermindert de oppervlakte leefgebied. In natte jaren of bij snelle vernatting (b; rechtsonder) verdrinken de gentianen en rupsen in laaggelegen nesten van de waardmieren, waardoor het gentiaanblauwtje verdwijnt. Tekening: J.G.B. Oostermeijer.

Vermesting en verzuring

Allereerst zijn er twee belangrijke knelpunten die hun oorsprong vinden in verstoorde milieuomstandigheden: enerzijds vergrassing en bosopslag, vooral ten gevolge van vermesting (en ten dele door nalatigheid in het beheer), anderzijds verdroging in combinatie met verzuring. Deze knelpunten leiden via een sluipend proces tot verkleining van het leefgebied, vooral door achteruitgang van de populaties waardplanten.

Grootschaligheid en vernatting

Knelpunten drie en vier hebben betrekking op een verkeerde uitvoering van het beheer: grootschalig en/of intensief beheer enerzijds en plotselinge vernatting in het kader van biotoopherstel anderzijds. Beide hebben negatieve gevolgen voor zowel de waardplanten als de waardmieren, waardoor het leefgebied binnen korte tijd ongeschikt kan worden.

Versnippering

De vijfde factor, versnippering, vermindert de uitwisseling van de vlinders tussen populaties. Daaronder moet ook de teloorgang van de samenhang in het landschap worden verstaan. Het verlies aan ecologische gradiënten maakt het gentiaanblauwtje extra kwetsbaar voor veranderingen in de omgeving.