Thema 5: Libellen: verschijnen of verdwijnen?

Libellen: verschijnen of verdwijnen

Van libellen wordt verwacht dat ze zich sneller en makkelijker zullen aanpassen aan de klimaatverandering dan vlinders. Libellen zijn namelijk uitstekende vliegers en kunnen zich daardoor snel verplaatsen. Veel libellensoorten zijn ook in staat om een geschikt nieuw gebied, dat nog niet bezet is, in te nemen om daar hun leefgebied van te maken. Libellen behoren vaak tot de eerste insecten die je vindt bij een pasgegraven poel.

Libellen hebben een aantal eigenschappen waardoor je kunt verwachten dat ze zich snel zullen aanpassen aan de klimaatverandering. Libellen houden namelijk van warmte; ze zijn voor de regulatie van hun lichaamstemperatuur afhankelijk van de warmte van de zon. Ze passen hun gedrag aan aan de mogelijkheid om te kunnen zonnen. Vaak kun je op beschutte, zonnige plekken vrij grote groepen libellen vinden, vooral op relatief koude dagen. Het blijkt dat de soortendiversiteit binnen Europa toeneemt naar het zuiden, dus hoe verder je naar het zuiden gaat, hoe meer verschillende soorten libellen je tegen kunt komen. Dit is vooral te verklaren door de hogere temperaturen in het zuiden. Wanneer de aarde opwarmt en er in Nederland hogere temperaturen voor gaan komen, wordt dus ook verwacht dat er meer libellensoorten hierheen komen.
Het blijkt echter wel dat veel libellensoorten een reeks van warme zomers nodig hebben om Nederland te komen verkennen. Het duurt namelijk twee tot drie jaar voordat hun larven zich tot een volwassen dier ontwikkelen. De eerste warme zomer is nodig voor een succesvolle ontwikkeling van de eitjes en de eerste larve-stadia. De tweede zomer (en bij grote soorten soms de derde zomer) is essentieel voor de laatste larve-stadia en de ontwikkeling tot volwassenheid. Als die laatste larve-stadia samenvallen met een warme zomer, ontwikkelt het dier meer vliegspieren dan wanneer het in koudere omstandigheden opgroeit. Hoe sterker de spieren, des te groter het vermogen om flinke afstanden af te leggen en zo het verspreidingsgebied van de soort uit te breiden.

Een van de effecten van de klimaatverandering is meer regen in de zomer. Dit heeft waarschijnlijk een positieve invloed op een aantal libellensoorten. Soorten die in de ondiepe delen aan de rand van moerasgebieden leven, krijgen zo een groter leefgebied. Zo'n soort is de gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata), die de afgelopen jaren op steeds meer plaatsen wordt aangetroffen.

Onderzoeksvraag: Verhuizende libellen

De afgelopen jaren is er al veel veranderd in Nederland; de libellenfauna is sterk in beweging. Onderzoekers denken dat dit voor een groot deel te maken heeft met de klimaatverandering. Eén derde van alle inheemse soorten is in de afgelopen eeuw vooruitgegaan, maar ook één derde is achteruitgegaan. Het blijkt dat het deel dat achteruitgaat, vooral de soorten zijn die veeleisend (kritisch) zijn en dat de soorten waarmee het wel goed gaat, juist niet veel eisen. Er zijn ook nieuwe soorten die zich in Nederland gevestigd hebben. Dit zijn vooral soorten die vanuit het zuiden en oosten gekomen zijn.

Een van de meest spectaculaire voorbeelden van een soort die vooruit is gegaan is de kleine roodoogjuffer (Erythromma viridulum). In de afgelopen twintig jaar is deze juffer van een uiterst zeldzame verschijning tot de top tien van meest algemene soorten door gedrongen.

Andere voorbeelden van libellensoorten die nu meer voorkomen in Nederland zijn de vuurlibel (Crocothemis erythrea), de kanaaljuffer (Cercion lindenii), de bandheidelibel (Sympetrum pedemontanum) en de geelvlekheidelibel (Sympetrum flavoleum). De soorten waarmee het niet goed gaat in Nederland zijn vooral noordelijke soorten. Dit heeft waarschijnlijk niet alleen te maken met de klimaatverandering, maar ook met de sterke achteruitgang van de kwaliteit van hun leefgebied.

Onderzoeksvragen

  • Welke libellensoorten leven er in Nederland? 
  • Waarom sterven bepaalde kritische libellensoorten uit en doen andere minder kritische soorten het wel goed in Nederland? 
  • Welke nieuwe libellensoorten worden er binnen tien jaar in Nederland verwacht?

Met literatuuronderzoek kun je de eerste vraag beantwoorden, maar je kunt ook zelf buiten gaan kijken welke soorten je tegenkomt in bepaalde gebieden. Hierbij kun je ook familieleden en vrienden betrekken. Samen kun je veel meer gegevens verzamelen!
Voor de tweede vraag kun je je in de levenswijze van libellen verdiepen en specifiek in die van de soorten waar het slecht mee gaat. Bekijk ook de verspreidingskaartjes van de zich uitbreidende soorten, deze zijn te vinden op de site van De Vlinderstichting.
Voor de laatste vraag zul je artikelen moeten zoeken over dit onderwerp.
In plaats van literatuuronderzoek kun je ook op zoek gaan naar een libellendeskundige om te interviewen.

Je weet nu wat de gevolgen van klimaatverandering kunnen zijn voor de verspreiding van libellen. Bedenk eens wat jij kunt doen om de negatieve effecten van klimaatverandering tegen te gaan en zo de libellen een handje te helpen! (zie stap 3 van het stappenplan)

Type onderzoek

Veldwerk
Theoretisch
Beschrijvend
Verklarend

Geschikt moment

Libellen vliegen van midden april tot in november, maar de afzonderlijke soorten zijn maar een bepaald deel van het jaar te zien.

Algemene, makkelijk te vinden soorten zijn:

  • Lantaarntje (Ischnura elegans), beste periode voor waarnemingen: eind mei tot begin augustus. Vindplaats: allerlei wateren.
  • Vuurjuffer (Pyrrhosoma nymphula), beste periode voor waarnemingen: mei en juni. Vindplaats: tuinvijvers.
  • Gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum), beste periode voor waarnemingen: juni tot half augustus. Vindplaats: plassen, vennen en sloten.

Meer informatie

Libellen herkennen
Onderzoek naar libellen
Libellen vliegen vroeger en noordelijker: een gevolg van klimaatverandering? (artikel van Robert Ketelaar (2003). De Levende Natuur 104: 83 – 85.)

Onderzoeksidee: Verschuivende pieken

Van een aantal algemene libellensoorten is vastgesteld dat hun 'piekvliegtijd' in de periode van 1980 tot 2000 een groot aantal dagen is vervroegd. De vuurjuffer is de topper, met een verschil van 18,3 dagen! Klimaatverandering kan hier heel goed een oorzaak van zijn. De vuurjuffer is een echte voorjaarssoort, die overwintert als volgroeide larve in het water. Het moment waarop de larven uitsluipen wordt bepaald door de hoeveelheid licht en/of warmte. Wanneer het vroeger in het voorjaar warmer is door klimaatverandering, kan dit dus invloed hebben op de periode waarin de vuurjuffer te zien is.
Het meten van verschuivingen in vliegtijddiagrammen is dus een methode om te kunnen bepalen of klimaatverandering invloed heeft op de levenscyclus van libellen. Maar wellicht kun je ook aan de hand van watermonsters onderzoeken wat de invloed van warmte is.

Onderzoeksvraag

Aan jou de vraag: bedenk een onderzoeksopzet waarmee je kunt meten of klimaatverandering invloed heeft op de ontwikkeling van libellenlarven en daarmee op de piekvliegtijd van libellen.

Mogelijke activiteiten

Je zou bijvoorbeeld verschillende watermonsters kunnen nemen uit een sloot, vaart of vijver, bijvoorbeeld:

  • een op een warme, zonnige en ondiepe plek,
  • een op een koude, diepe en beschaduwde plek en
  • een daar tussenin.

Je kunt ook denken aan een watermonster van 1 m diepte, een van 0,5 m diepte en een van het wateroppervlak.
De monsters zou je kunnen vergelijken wat betreft het aantal libellenlarven, eventueel de soort (voor zover je dat kunt nagaan), of het aantal prooidieren (waar de libellenlarve van leeft). In hoeverre houden eventueel gevonden verschillen verband met warmte, of zijn het juist andere factoren die een rol spelen? Misschien kun jij andere verklaringen vinden of een veel betere onderzoeksmethode uitwerken.

Type onderzoek

Theoretisch
Veldwerk
Experimenteel

Geschikt moment

Libellenlarven en waterbeestjes zijn het hele jaar door te vinden, alleen als het vriest kun je natuurlijk geen veldwerk doen.

Meer informatie

Levenscyclus en bouw libellen
Onderzoek doen naar libellenlarven
Libellen vliegen vroeger en noordelijker: een gevolg van klimaatverandering? (artikel van Robert Ketelaar (2003). De Levende Natuur 104: 83 – 85.)

Profielwerkstuk