Deze soort is slechts eenmaal waargenomen in Rotterdam in 1985.
Voorvleugellengte: 18-23 mm. Een stevig gebouwde, sterk behaarde uil met een grof geschubde voorvleugel. De voorvleugel heeft een groenachtig bruine of een bruinachtig gele grondkleur met donkerbruine en grijze spikkels; lichte geelachtige exemplaren zijn vaak mannetjes. De ringvlek en niervlek zijn klein, licht van kleur en doorgaans duidelijk zichtbaar. De donkere dwarslijnen zijn geschulpt.
Tot 50 mm; plomp; lichaam bleek okerkleurig grijs met op de rug een bruinachtig roze zweem, met opvallende, zwarte vlekjes; kop roodachtig bruin.
Eind augustus-oktober/maart in één generatie. De paring vindt plaats in het najaar, waarna de mannetjes sterven; de vrouwtjes overwinteren en zetten in het voorjaar de eieren af op de waardplant. De vlinders komen op licht.
Rups: april-augustus. Jonge rupsen leven op de bloemen en op de stengel van de waardplant, oudere rupsen leven in de stengel en in de wortels. De verpopping vindt ondergronds in de wortelstok plaats.
Berenklauw en engelwortel.
Vooral ruige graslanden, duinen en moerasachtige gebieden.
Deze soort is slechts eenmaal waargenomen in Rotterdam in 1985.
Deze soort komt niet in België voor.
Een noord-areaal: de Britse eilanden, heel Scandinavië zuidelijk tot Denemarken, Sleeswijk-Holstein en verder naar het oosten Estland en Karelië. En een verbrokkeld zuid-areaal dat vooral uit bergen bestaat: Alpen, Vogezen, Rhône-gebied, Cantabrisch gebergte, Sudeten, Tatra, Karpaten, Oost-Oekraïne, Apenijnen, bergen in Marokko, de Kaukasus, het hoogland van Armenië, Midden-Siberië, Noord-Iran en Afganistan.
De wintervlinders overwinteren als vlinder.
Dasypolia templi is een grove en sterk behaarde uil. Zie ook 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Dasypolia: dasus is borstelig, onverzorgd en polios is grijs. Het hele lijf is bezet met lange grijze haren. Een bedoelde verwijzing naar het genus Polia is mogelijk maar niet waarschijnlijk.
templi: templum is een tempel, een kerk. Mannetjes gaan dood in de herfst maar de bevruchte vrouwtjes overwinteren, verstopt in steenholtetjes, in muren van gebouwen e.d. Het is mogelijk dat het eerste exemplaar een vrouwtje was dat in een kerk werd gevonden. Dit laatste is natuurlijk speculatief.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bruine granietuil
Crypsedra gemmea
oranjegeel halmuiltje
Oligia fasciuncula
kleine breedbandhuismoeder
Noctua janthina
harige winteruil
Dasypolia templi
ruituil
Xestia stigmatica
glanzende marmeruil
Pseudeustrotia candidula