Zeer zeldzaam. De laatste bevestigde waarneming dateert uit 1995 in Zuid-Holland.
Voorvleugellengte: 18-21 mm. Een compact gebouwde kleine pijlstaart met transparante, donkerbruin omzoomde vleugels. De vlinders lijken op hommels en wolzwevers; ze zijn echter veel groter en beweeglijker en strijken niet neer bij het foerageren. Kenmerkend is de tamelijk brede cel, die in het wortelveld langs de voorrand van de voorvleugel ligt en die niet door aders in kleinere cellen is opgedeeld. Op het achterlijf bevinden zich twee smalle zwartachtige banden, die gedeeltelijk verdoezeld worden door goudkleurige haren. In de loop van de vliegtijd verdwijnen de goudkleurige haren en worden de zwarte banden beter zichtbaar. Bij verse exemplaren hebben de vleugels een heel dunne laag grijze schubben, die de vlinder tijdens de eerste vlucht echter al verliest.
Tot 35 mm; lichaam witachtig groen tot blauwachtig groen, variabel getekend met purperachtig of bruinachtig rode vlekjes op rug en flanken; onderzijde purperachtig; hoorn op segment elf korrelig, recht, roodachtig bruin; kop groen. Tegen de tijd van verpoppen verkleurt de rups naar roodachtig.
Bij de glasvleugelpijlstaart (H. fuciformis) zijn de zomen langs de vleugelranden meer roodachtig bruin en bovendien veel breder. Bovendien ontbreekt de kenmerkende open cel in het wortelveld en is de korte centrale dwarsader dikker. Zie ook de kolibrievlinder (Macroglossum stellatarum).
kolibrievlinder
Macroglossum stellatarum
SPHINGIDAE: Macroglossinae
glasvleugelpijlstaart
Hemaris fuciformis
SPHINGIDAE: Macroglossinae
Mei-juni in één generatie, soms een partiële tweede generatie in augustus. De vlinders vliegen overdag bij zonnig weer, vooral aan het eind van de ochtend en het begin van de middag. Ze bezoeken bloemen van onder andere hondsdraf, slangenkruid, gewone rolklaver, rododendron, sering en spoorbloem.
Rups: juni-augustus. De soort overwintert als pop in een losse cocon in de strooisellaag of in de grond.
Blauwe knoop en beemdkroon.
Vooral blauwgraslanden, natte weilanden en licht begraasde kalkgraslanden; soms ook moerassen, heiden en tuinen.
Zeer zeldzaam. De laatste bevestigde waarneming dateert uit 1995 in Zuid-Holland.
Zeer zeldzaam. Komt erg lokaal voor in Namen.
Van de Pyreneeën via heel West-, Midden- en Oost-Europa naar het noorden van de Britse eilanden, Zuid-Scandinavië en Noord-Rusland. Ook in het Middellandse Zeegebied, maar niet in Spanje en Portugal, niet op Sardinië, Zuid-Griekenland, Kreta en Cypres. In Noord-Afrika in de Midden-Atlas. Naar het oosten via Klein-Azië en de Zwarte Zee tot de Kaspische Zee en Oost-Iran.
De hommelvlinder lijkt op een hommel, maar is groter en beweeglijker.
Hemaris: hemera is de dag, wijzend op het dagactieve karakter van dit genus.
tityus: Tityus was een reus die amoureuze bedoelingen had met Diana en voor straf moest hij uitgestrekt op de grond van de onderwereld liggen terwijl aasgieren of slangen zijn steeds weer aangroeiende lever oppeuzelden, aldus Ovidius in zijn Metamorphoses. De omvang van Tityus besloeg negen acres ( is 9 x 0,4047 ha).
Hemaris scabiosae (Zeller, 1869); Hemaris bombyliformis Esper; Macroglossa bombyliformis sensu Ochsenheimer, 1808
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
dennenpijlstaart
Sphinx pinastri
windepijlstaart
Agrius convolvuli
gestreepte pijlstaart
Hyles livornica
wolfsmelkpijlstaart
Hyles euphorbiae
populierenpijlstaart
Laothoe populi
groot avondrood
Deilephila elpenor