bastaardsatijnvlinder Euproctis chrysorrhoea

Familie

spinneruilen (EREBIDAE)

Zeldzaamheid

Algemeen. Komt vooral voor in de kuststreek; ook elders wordt deze soort af en toe waargenomen. RL: gevoelig.

Rode lijst

gevoelig

Meer foto's

Terug naar boven ^

Levenswijze

Vliegtijd en gedrag

Eind mei-eind augustus in één generatie. De vlinders komen op licht.

Levenscyclus

Rups: september-juni. De soort overwintert als jonge rups, met meerdere bij elkaar in een taai gemeenschappelijk spinsel aan een tak van de waardplant. Deze zogenoemde winternesten bevinden zich vaak aan het uiteinde van de takken zodat ze veel zon vangen. De rupsen, die sterk irriterende haren hebben, verpoppen zich, soms gemeenschappelijk, in een cocon tussen de bladeren aan de waardplant of in de strooisellaag. De eieren worden in groepen afgezet en bedekt met haren van het achterlijf van het vrouwtje.

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Brown-tail

Duitse naam

Goldafter

Franse naam

le Cul brun

Oud Nederlandse naam

donsvlinder

Synoniemen

Porthesia chrysorrhoea, Nygmia chrysorrhoea, Liparis chrysorrhoea, Euproctis phaeorrhoea, Nygmia phaeorrhoea

Meer

Toelichting Nederlandse naam

Bastaardsatijnvlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders'; Ter Haar gebruikte overigens een iets andere spelling, namelijk 'basterdsatijnvlinder'.
De vlinder lijkt veel op de satijnvlinder.
Ook in de tuinbouw wordt de naam bastaardsatijnvlinder gebruikt (soms schadelijk door kaalvraat).

Meer over Nederlandse namen

Toelichting wetenschappelijke naam

Euproctis: eu is goed en proktos is de anus, de achterkant, naar de sterk ontwikkelde anale pluim.
chrysorrhoea: khrusos is goud en rheo is vloeien, naar de mooie, vloeiende gouden staart. Haworth (1803) vond dat deze naam beter paste bij E. similis en hernoemde deze soort naar phaeorrhoeus, phaios is een beetje donker.

Auteursnaam en jaartal

(Linnaeus, 1758)

Herkenning

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: ♂ 16-20 mm, ♀ 18-19 mm. De bovenzijde van de vleugels is enigszins zijdeachtig en zuiver wit, hoewel het mannetje soms enkele kleine donkere vlekjes bij de binnenrandhoek van de voorvleugel heeft. De bovenkant van het achterlijf van het mannetje is van voren wit maar aan het uiteinde diep chocolade- of roestbruin van kleur en sterk behaard. Bij het vrouwtje is de hele bovenkant van het achterlijf bruinachtig grijs met aan het uiteinde een grote bolvormige toef donkerbruine haren. Bij verstoring tonen de vlinders vaak het uiteinde van het achterlijf door het omhoog te steken of om te krullen. De antennen van het mannetje zijn sterk geveerd, die van het vrouwtje slechts licht geveerd.

Kenmerken rups

Tot 32 mm; lichaam zwartachtig grijs, bedekt met borstels van korte, grijsachtig bruine haren, op kleine wratjes ingeplant; over de rug een gebroken, dubbele oranjerode lengtestreep met aan weerszijden een rij borsteltjes van zeer korte witte haartjes; segment negen en tien elk met een verheven rode vlek op het midden van de rug; kop glimmend zwart. De haren kunnen een vervelende uitslag veroorzaken.

Gelijkende soorten vlinder

De donsvlinder (E. similis) heeft een grotendeels wit achterlijf met een goudgeel of oranjebruin uiteinde en het mannetje heeft een duidelijke donkere vlek in de binnenrandhoek. Zie ook de moerasspinner (Laelia coenosa), de satijnvlinder (Leucoma salicis) en de zwarte-l-vlinder (Arctornis l-nigrum).

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.

Habitat

Vooral duindoornstruwelen langs de kust; in het binnenland struwelen, parken en soms tuinen (soms schadelijk in eikenlanen en meidoornaanplanten).

Planten

Diverse loofbomen en struiken waaronder de walnoot, wilg en meidoorn; in de kuststreek vooral duindoorn.

Waardplant

Meidoorn
Crataegus

Duindoorn
Hippophae

Walnoot
Juglans

Braam
Rubus

Wilg
Salix

Nieuws

Blijf op de hoogte

Ontvang vlindernieuws

Soorten uit dezelfde familie spinneruilen (EREBIDAE)

Alle soorten uit deze familie