Vrij algemeen. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 17-21 mm. Opvallend en kenmerkend is de dubbele of drievoudige zwarte stip langs de voorrand van de voorvleugel vlak bij de golflijn. De dwarslijnen, de ringvlek en de niervlek zijn zwak getekend. De niervlek is doorgaans licht geringd en de binnenste lob is donker gevuld. De grondkleur van de voorvleugel varieert van roodachtig licht- of donkerbruin tot warm grijsachtig bruin. De achtervleugel is bruinachtig met een zwakke middenvlek.
De kastanjebruine uil (X. castanea), de zesstreepuil (X. sexstrigata) en de moerasheide-aarduil (Protolampra sobrina) missen de zwarte stip bij de vleugelpunt. De huismoeder (Noctua pronuba) is groter en heeft een lange, smalle afgeronde voorvleugel.
zesstreepuil
Xestia sexstrigata
NOCTUIDAE: Noctuinae
kastanjebruine uil
Xestia castanea
NOCTUIDAE: Noctuinae
moerasheide-aarduil
Protolampra sobrina
NOCTUIDAE: Noctuinae
huismoeder
Noctua pronuba
NOCTUIDAE: Noctuinae
Volgeling (Noctua comes),kleine breedbandhuismoeder (Noctua janthina), open-breedbandhuismoeder (Noctua janthe), dubbelpijl-uil (Graphiphora augur), zwarte-c-uil (Xestia c-nigrum), trapeziumuil (Xestia ditrapezium), driehoekuil (Xestia triangulum), kooluil (Mamestra brassicae), kleine huismoeder (Noctua interjecta) en splinterstreep (Naenia typica).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
volgeling
Noctua comes
NOCTUIDAE: Noctuinae
kleine huismoeder
Noctua interjecta
NOCTUIDAE: Noctuinae
kleine breedbandhuismoeder
Noctua janthina
NOCTUIDAE: Noctuinae
dubbelpijl-uil
Graphiphora augur
NOCTUIDAE: Noctuinae
zwarte-c-uil
Xestia c-nigrum
NOCTUIDAE: Noctuinae
trapeziumuil
Xestia ditrapezium
NOCTUIDAE: Noctuinae
driehoekuil
Xestia triangulum
NOCTUIDAE: Noctuinae
splinterstreep
Naenia typica
NOCTUIDAE: Noctuinae
kooluil
Mamestra brassicae
NOCTUIDAE: Noctuinae
Begin juli-half september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups augustus-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag laag bij de grond. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in de grond.
Diverse kruidachtige planten, waaronder brandnetel; in het voorjaar ook houtige planten en loofbomen, waaronder bosbes, wilg, berk, sleedoorn en wilde gagel.
Bossen, heiden, struwelen, ruige en vochtige graslanden; soms tuinen.
Vrij algemeen. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: kwetsbaar.
Zeldzaam, maar wijdverbreid in de Kempen. Zeer zeldzaam in de rest van Vlaanderen. In Wallonië vrij algemeen en wijdverbreid ten zuiden van Samber en Maas.
Heel Europa van het Iberisch schiereiland tot de poolcirkel. Via het noordelijke Middellandse Zeegebied (zonder de eilanden) tot de Zwarte Zee. Oostelijk hiervan via Turkije en de Kaukasus tot Iran (noordzijde van het Elburs-gebergte). Via de gematigde zone tot Oost-Azië, inclusief Tibet en Mongolië.
De vlinder van de bruine zwartstipuil is bruin, zelfs kastanjebruin volgens de Latijnse soortnaam, en de zwarte stipjes bij de vleugelpunten zijn kenmerkend.
Xestia: xestos is opgewreven, glad, naar de glimmende voorvleugels van een aantal soorten in dit genus.
baja: badius is heeft de kleur van kastanje.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
variabele herfstuil
Agrochola lychnidis
donkere iepenuil
Cosmia affinis
veelhoekaarduil
Opigena polygona
schilddrager
Subacronicta megacephala
spurrie-uil
Anarta trifolii
roodbont heide-uiltje
Anarta myrtilli