Algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 14-17 mm. Deze uil heeft net als de agaatvlinder (Phlogophora meticulosa) een ongebruikelijke rusthouding waarin de vlinder sterk op een dood blad lijkt. De voorrand van de voorvleugel wordt meestal onder de rest van de vleugel geplooid en de vleugelpunt is naar beneden gevouwen; het grootste deel van de vleugel ligt hierdoor enkele millimeters boven het oppervlak waarop de vlinder zit te rusten. Het meest opvallende kenmerk in de tekening is de witte tot lichte goudgele niervlek op de grens van de donkere middenband en de brede lichtbruine of rozeachtig bruine zone daarnaast; in deze lichtere zone ligt ter hoogte van de niervlek een vrij grote, iets donkerder goudgeel gekleurde vlek. De tekening is weinig variabel. Bij sommige exemplaren heeft het wortelveld een rozeachtige tint.
Tot 35 mm; lichaam donkergroen of purperachtig bruin met over de rug een rij donkere, V-vormige vlekken; op de rug van segment elf een paar opvallende, witte vlekken; onder de lijn van de spiracula een witte lengtestreep, waaronder het lichaam geelachtig groen of groenachtig bruin is; kop lichtbruin of groenachtig bruin met zwartachtige tekening.
Kenmerkend voor de rups van de levervlek zijn de twee altijd aanwezige gele stippen op het laatste achterlijfsegment.
Tot 35 mm; lichaam donkergroen of purperachtig bruin met over de rug een rij donkere, V-vormige vlekken; op de rug van segment elf een paar opvallende, witte vlekken; onder de lijn van de spiracula een witte lengtestreep, waaronder het lichaam geelachtig groen of groenachtig bruin is; kop lichtbruin of groenachtig bruin met zwartachtige tekening.
Agaatvlinder (Phlogophora meticulosa) en meldevlinder (Trachea atriplicis).
agaatvlinder
Phlogophora meticulosa
NOCTUIDAE: Hadeninae
meldevlinder
Trachea atriplicis
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin mei-begin augustus in één generatie; soms een partiële tweede generatie in september. De vlinders komen zowel op licht als op smeer; ze bezoeken bloemen en honingdauw. Overdag houden ze zich meestal goed verborgen, maar ook vlinders die onbeschut zitten vallen nauwelijks op.
Rups: juli-oktober. De rups is vooral ´s nachts actief en verbergt zich overdag in de strooisellaag of aan de onderkant van een blad van de waardplant. De soort overwintert als pop in de grond.
Allerlei kruidachtige planten, struiken en loofbomen, waaronder vooral varen en berk.
Tuinen, parken, bossen en heiden.
Algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
Groot verspreidingsgebied: van Noord-Afrika via practisch heel Europa tot de poolcirkel en via de gematigde (Aziatische) zone tot Japan.
Levervlek is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Een deel van de voorvleugel zou een leverkleur hebben.
Euplexia: eu is goed, plexis is een weverij en pleko is in elkaar draaien. Wijzend op de rusthouding van de vlinder waarbij de vleugels in lengterichting worden geplooid.
lucipara: lux, lucis is licht en pario is tonen, naar voren brengen, lichtdragend dus. Linnaeus beschrijft een zwarte band met een gele vlek die als een lamp licht lijkt te geven in het donker (de metaalachtige en goudgetinte niervlek).
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
drielijnuil
Charanyca trigrammica
donker halmuiltje
Oligia latruncula
gestippelde rietboorder
Lenisa geminipuncta
adusta-uil
Mniotype adusta
tweestreepvoorjaarsuil
Orthosia cerasi
gewone breedvleugeluil
Diarsia rubi