Algemeen. Komt in bosachtige gebieden op de zandgronden in het binnenland voor; ook in de duinen.
Voorvleugellengte: ♂ 10-12 mm, ♀ 11-13 mm. De gebogen dwarslijnen, die vanaf de voorrand van de oranjebruine voorvleugel sterk uiteenlopen, vormen een goed determinatiekenmerk. Bij sommige exemplaren, met name bij het mannetje, is het veld tussen deze twee lijnen extra donker met uitzondering van één of twee lichte vlekken in de binnenrandhoek en het midden van het veld. Het vrouwtje is bleker dan het mannetje. Wanneer de vlinder volledig in rust is, vouwt hij zijn voorvleugels in een flauwe hoek omhoog, maar dan zo dat de toppen plat op de ondergrond liggen. Het mannetje houdt in rust zijn achterlijf omhoog gebogen.
Tot 15 mm; sterk afgeplat en glad; lichaam groen met onduidelijke witachtige vlekjes en twee verhoogde, longitudinale gele lijnen waarnaast rijen heldere roze wratjes; de randen van het lichaam zijn soms getooid met een gele lijn, vooral boven de kop die sterk in het lichaam is ingetrokken en meestal niet zichtbaar is.
Eind mei-half augustus in één generatie. De vlinders vliegen vooral ´s nachts en komen op licht. Ze vliegen soms ook overdag bij zonnig weer, hoog in de kruinen van eiken.
Rups: eind juli-april. De rups overwintert meestal in een cocon aan de onderkant van een blad, waarmee hij in de herfst op de grond valt. Soms laat de rups zich op de grond vallen en maakt dan een cocon tussen afgevallen bladeren.
Diverse loofbomen, met een voorkeur voor eik. In Engeland ook beuk.
Loofbossen, struwelen met volgroeide eiken, bosachtige heiden, duinen en tuinen.
Algemeen. Komt in bosachtige gebieden op de zandgronden in het binnenland voor; ook in de duinen.
Vrij algemeen in het hele land.
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via Italië, Griekenland en de hele Balkan tot Klein-Azië. Naar het noorden via West- en Midden-Europa (inclusief Zuidoost-Engeland) tot Zuid-Scandinavië en via de Baltische staten tot aan de Oeral. Naar het zuiden tot aan de Zwarte Zee. Komt niet in Amerika voor.
De familie Limacodidae wordt in Nederland aangeduid met de familie van de slakrupsen. De rupsen van deze familie hebben geen poten maar schuiven als een slak over de plant.
De soortnaam slakrups is al heel lang in gebruik: de naam wordt al genoemd in 'Onze vlinders' van Ter Haar.
Apoda: a is zonder en pous of podos is voet hetgeen vanzelfsprekend betrekking heeft op de vorm van de rups.
limacodes: leimax is tuin; limax duidt slakken aan en eidos is vorm. Dit geeft de vorm van de rups en de manier van voortbewegen aan.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
slakrups
Apoda limacodes
kleine slakrups
Heterogenea asella