metaalglanslibel Somatochlora metallica

Familie

glanslibellen (Corduliidae)

Zeldzaamheid

Algemeen

Rode lijst

thans niet bedreigd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

De larven overwinteren twee of drie keer, alvorens uit te sluipen. Uitsluipen gebeurt van begin mei tot eind juli.

Larvenhuidjes zijn te vinden tot ongeveer een meter hoogte in de oevervegetatie. Incidenteel kunnen ze ook verder van het water gevonden worden en ook regelmatig onder bruggen.

Leefomgeving van de larve

Jonge larven leven vooral tussen waterplanten, oudere larven vooral op de bodem tussen dood plantenmateriaal.

Biotoop

De Metaalglanslibel leeft in Nederland bij grote plassen, zwak stromende kanalen, beken en soms bij laagveen en vennen. De belangrijkste overeenkomst tussen de verschillende biotopen is de nabijheid van bomen bij het water – veel populaties leven in bosgebieden. De kwaliteit van het water lijkt geen grote rol te spelen, als een van de weinige libellen komt hij ook voor langs beken met een slechte waterkwaliteit. In Zwitserland wordt de biotoop gekenmerkt door steile, vaak ondermijnde oevers en dit lijkt ook in Nederland op te gaan. De plassen en vennen waar deze soort voorkomt zijn doorgaans groter dan 150 m2 en minstens een meter diep, vaak dieper. De voorkeur gaat uit naar plassen zonder drijvende vegetatie en met bomen en een rietkraag langs tenminste een deel van de oever. De beken en kanalen die als voortplantingsbiotoop gebruikt worden zijn enige meters breed en minimaal een meter diep. Het ontbreken van een uitgebreide oevervegetatie lijkt hier geen bezwaar te zijn. De voortplantingsbiotopen in Zwitserland hebben doorgaans een groot oppervlak open water (meer dan 500 m2) met een bodem van fijne, losse modder. Hier lijkt de aanwezigheid van bos en een rietgordel eveneens van minder belang.
Laagveen is binnen Europa voor deze soort een atypische biotoop. In Nederland komen de laagveenwaarnemingen uit De Wieden, De Weerribben en, in mindere mate, de Vechtstreek. In De Wieden werd de soort voornamelijk gezien bij sloten van drie à vier meter breed, omzoomd met hoog opgaand riet en moerasbos (pers. med. T. de Groot). Voortplanting is van dit biotooptype niet bekend, wel zijn in een petgat in De Weerribben twee larven gevonden. (De Groot 1997a, Schorr 1990, Wasscher 1988b, Wildermuth & Knapp 1993).

Overgenomen (met toestemming) uit:

 

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Brilliant Emerald

Duitse naam

Glänzende Smaragdlibelle

Franse naam

Cordulie métallique

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) soma=lichaam, chloros=groen
(L.) metallica=metaalachtig glanzend

Auteursnaam en jaartal

(Vander Linden, 1825)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 50-55 mm. De groenste en meest glimmende glanslibel. Borststuk metaalgroen met gouden glans. Ogen eerst dofbruin, later felgroen glimmend. Achterlijf metaalgroen glanzend, onder bepaalde lichtomstandigheden soms staalblauw lijkend. Voorhoofd met gele tekening.

  • Mannetje: achterlijf met sterke insnoering ter hoogte van segment 3. Breedste punt ter hoogte van segment 6 en 7.
  • Vrouwtje: dik gebouwd, niet ingesnoerd. Ronde gele vlek aan beide zijden van achterlijfssegment 3, meestal kleiner dan bij hoogveenglanslibel. Opvallende, rechtafstaande legschede aan de onderzijde van de achterlijfspunt.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Smaragdlibel, gevlekte glanslibel en hoogveenglanslibel.

Meer over gelijkende soorten:

De grondkleur van het achterlijf van gevlekte glanslibel en hoogveenglanslibel is veel donkerder (bijna zwart) en bij de smaragdlibel meer bronskleurig. Mannetjes van de smaragdlibel hebben het breedste punt van het achterlijf meer naar achteren liggen. Mannetjes hoogveenglanslibel zijn slanker. Mannetjes metaalglanslibel hebben gele vlekjes langs de zijkant van het achterlijf, hoewel die in vlucht moeilijk zichtbaar kunnen zijn. Sommige vrouwtjes metaalglanslibel hebben vrij grote vlekken aan de zijkanten van segment 2, waardoor ze op hoogveenglanslibellen lijken. De groene kleur en de opvallend lange, afstaande legschede geven echter uitsluitsel.

Uiterlijk van de larve

Lengte: 22 -26 mm. Een ralatief grote larven voor de glanslibellen. Segment 9 met korte zijdoorn en een grote rugdoorn. De overige rugdoornen zijn ook opvallend groot. De larvehuidjes kunnen variabel van kleur zijn maar vaak donker bruin. Ook heeft het regelmatig een donkere band op de zijkant van het borststuk.

Verwarring met andere larven

Er kan verwarring optreden met de smaragdlibel maar deze heeft minder opvallende (kleinere) rugdoornen en een opvallende donkere band op de zijkant van het borststuk. Ook is verwarring mogelijk met de gevlekte glanslibel deze soort heeft langere zijdoornen op segment 9 en is gemiddeld iets kleiner. Ook kan de tweevlek tot verwarring leiden maar deze heeft opvallende doornen op het occiput. Verder kan er ook verwarring optreden met de soorten van de familie van de korenbouten. Duidelijk onderscheid tussen de glanslibellen en de korenbouten is dat de glanslibellen op het prementum een duidelijke middengleuf hebben, de korenbouten hebben dat niet.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Allerlei stilstaande en zwak stromende wateren; vooral bij plassen, kanalen en beken.

Actualiteiten

Ontdek meer

Blijf op de hoogte

Ontvang vlindernieuws

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie glanslibellen (Corduliidae)

alle soorten uit deze familie