Het klaverblauwtje heeft een moeizame relatie met ons land en verdween in 1974. Sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw is het een onregelmatige standvlinder; recentere vestigingen in Zuid-Limburg blijken telkens slechts tijdelijk te zijn. Inmiddels plant hij zich toch alweer lange tijd voort in ons land. De aantallen fluctueren wel enorm, en populaties komen en gaan, maar vanaf midden jaren negentig zit hij altijd wel ergens in Zuid Limburg.
Voorvleugellengte: circa 15 mm. De bovenkant van de vleugels is bij het mannetje diep violetblauw met zwarte randen en bij het vrouwtje bruin. De onderkant van de vleugels is donkergrijs tot bruin met gelijkmatige, witgeringde zwarte stippen. Blauwe bestuiving op de onderkant van de vleugels komt weinig voor.
Tot 12 mm; dik en gedrongen, naar de uiteinden versmald en afgeplat naar de randen; lichaam bleek groen, soms met een zweem van oker, over de rug een donkergroene middenstreep en soms met meerdere donkere lengtestrepen over rug en flanken; kop glimmend zwart, in rust in het lichaam teruggetrokken.
Zie het dwergblauwtje.
dwergblauwtje
Cupido minimus
LYCAENIDAE: Lycaeninae
Begin mei-eind juni en begin juli-begin september in twee generaties. In warme jaren vliegt begin oktober soms een derde generatie. De vlinders voeden zich met nectar van onder andere rode klaver, witte klaver en rolklaver.
De uiterste vliegdata zijn 18 april en 13 oktober.
De rups van het klaverblauwtje is het hele jaar door aanwezig. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de strooisellaag. Jonge rupsen eten vooral van de bloemen en de zaden, na de overwintering eten ze ook de groeipunten van de bladeren.
ei-afzet
Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op en in jonge, nog net niet geopende bloemhoofdjes. Ze heeft een voorkeur voor kleine planten die relatief geïsoleerd staan.
rups en verpopping
Jonge rupsen leven vooral van de bloemen en de zaden; na de overwintering eten ze ook de groeipunten van bladeren. De rupsen worden bezocht door verschillende soorten schubmieren van het geslacht Lasius. Halfvolgroeide rupsen van de tweede generatie overwinteren in de strooisellaag.
vlinders
De eerste vlinders verschijnen in mei. De dichtheid is hoog, tot circa 64 vlinders per hectare. Ze voeden zich met nectar van onder andere rode klaver, witte klaver en rolklaver. Het mannetje verdedigt een territorium of zoekt, door schijnbaar willekeurig rond te vliegen, naar een vrouwtje. Na een korte balts vindt laag in de vegetatie de paring plaats die ongeveer een uur duurt. Tijdens de paring klimt het paar langs een grasspriet omhoog.
Waardplanten: rode klaver; soms wondklaver.
Droge, matig schrale graslanden, zoals kalkgraslanden, schralere hooilanden, brede kruidenrijke schrale wegbermen en zonnig gelegen, vrij vochtige en kruidenrijke, extensief begraasde weilanden.
Er moeten voldoende waardplanten aanwezig zijn die op het juiste moment bloeien; rupsen uit eitjes die zijn afgezet op uitgebloeide planten, zullen nooit volwassen worden.
Het klaverblauwtje heeft een moeizame relatie met ons land en verdween in 1974. Sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw is het een onregelmatige standvlinder; recentere vestigingen in Zuid-Limburg blijken telkens slechts tijdelijk te zijn. Inmiddels plant hij zich toch alweer lange tijd voort in ons land. De aantallen fluctueren wel enorm, en populaties komen en gaan, maar vanaf midden jaren negentig zit hij altijd wel ergens in Zuid Limburg.
Het klaverblauwtje is een mobiele vlinder. De meest recente waarnemingen van de soort in Zuid-Limburg wijzen erop dat de vlinder in staat is om ongeschikt terrein te overbruggen. Zo heeft de soort De Hoge Fronten bereikt, die midden in Maastricht liggen. Een individu dat in 1997 op de Veluwe werd gezien, heeft mogelijk over een grote afstand gezworven.
Populaties
In Nederland kwam hij aan het begin van de twintigste eeuw verspreid voor in het zuiden van Limburg en op de voedselarme zandgronden in het zuiden en oosten van het land. Omstreeks 1915 verslechterde de stand en rond 1955 was de soort vrijwel overal verdwenen. In 1974 vloog het klaverblauwtje voor het laatst als standvlinder.
Zwervers en onregelmatige standvlinders
Sinds 1993 worden weer regelmatiger klaverblauwtjes gezien. In dat jaar vloog op de Sint-Pietersberg zowel de eerste als de tweede generatie, maar het jaar erna was de soort weer verdwenen. In 1996 en 1997 zat een kleine populatie op De Hoge Fronten in Maastricht, maar in 1998 verdween die weer. Vanaf de zomer van 2001 werden er wederom regelmatig dieren gezien op de Sint-Pietersberg en in 2005 zelfs tot 30 individuen. Ook op een aantal andere plaatsen in Zuid-Limburg zijn in 2002, 2003 en 2004 vrij veel exemplaren waargenomen, bijvoorbeeld bij Valkenburg en Slenaken. Telkens verdwijnen deze vestigingen na een paar jaar. Voorlopig is het klaverblauwtje formeel nog een onregelmatige standvlinder. De dichtstbijzijnde stabiele populaties zijn te vinden in België langs het Albertkanaal, langs de Geul bij Plombières, in het Gulpdal bij Teuven en in Duitsland ten oosten van Aken.
Op Europese schaal is het klaverblauwtje niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. Toch wordt uit twaalf van de 36 landen een achteruitgang gemeld. Het klaverblauwtje staat op de Vlaamse, Waalse en Britse Rode Lijst. In Duitsland heeft de soort de status ´bijna bedreigd´.
Het klaverblauwtje komt voor van West-Frankrijk en het centrale gedeelte van het iberisch Schiereiland tot Centraal-Azië en van Scandinavië tot Noord-Afrika.
De exacte oorzaak van de achteruitgang van het klaverblauwtje is onbekend. Mogelijk speelt het verdwijnen van kruidenrijke (kalk)graslanden die niet te schraal, maar ook niet te ruig zijn, een rol. Daarnaast ligt Nederland aan de rand van het areaal, waardoor de soort gevoelig is voor kleine veranderingen, bijvoorbeeld in het weer.
Waarschijnlijk profiteert de soort van een beheer van gefaseerd maaien of extensieve begrazing. Door gefaseerd te maaien blijft het hele seizoen bloemrijk grasland aanwezig en is dus ook de rode klaver in knop aanwezig. Mogelijk is een korte periode van begrazing na de vliegtijd van de soort ook een geschikte vorm van beheer, maar hier is nog geen onderzoek naar gedaan.
Toekomst
Mogelijk zullen de zwervers en onregelmatige standvlinders - die in Zuid-Limburg steeds vaker worden gezien - vaste populaties opbouwen. Dan zal deze soort eventueel weer een zeldzame standvlinder worden.
semiargus: semi is half en Argus was de man met honderd ogen. Deze soort heeft dus minder ogen op de vleugelonderkant dan P. argus.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
kleine vuurvlinder
Lycaena phlaeas
klaverblauwtje
Cyaniris semiargus
gentiaanblauwtje
Phengaris alcon
pruimenpage
Satyrium pruni
rode vuurvlinder
Lycaena hippothoe
morgenrood
Lycaena virgaureae