pimpernelblauwtje Phengaris teleius

Het pimpernelblauwtje is in 1990 met succes geherintroduceerd in de Moerputten, maar met één kwetsbare populatie blijft het een uiterst zeldzame soort.
Familie
blauwtjes (LYCAENIDAE)
Onderfamilie
Lycaeninae / Phengaris teleius
Groep
Dagvlinder
Hoe moeilijk te herkennen
(goed op gelijkende soorten letten)
Zeldzaamheid

Het pimpernelblauwtje is sinds 1970 verdwenen uit Nederland. In 1990 werd de soort geherintroduceerd in de Moerputten in Noord-Brabant en sindsdien geldt de soort als een uiterst zeldzame standvlinder.

Rode lijst
ernstig bedreigd

Verspreiding
Vliegtijd
Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: circa 17 mm. De bovenkant van de vleugels is helder donkerblauw. Het vrouwtje heeft grotere zwarte vlekken en een bredere zwarte rand dan het mannetje. De onderkant van de vleugels is lichtbruin met twee rijen zwarte vlekken.

Gelijkende soorten vlinder

Zie het gentiaanblauwtje en het tijmblauwtje.

gentiaanblauwtje
Phengaris alcon
LYCAENIDAE: Lycaeninae

tijmblauwtje
Phengaris arion
LYCAENIDAE: Lycaeninae

Vliegtijd en gedrag

Eind juni-half augustus in één generatie. De vlinders verschijnen vroeg in de ochtend, als de mieren nog rusten. Ze voeden zich met nectar van onder andere grote pimpernel en vogelwikke.

De uiterste vliegdata zijn 20 juni en 21 september.

Levenscyclus

Rups: eind juli-begin juli. Jonge rupsen eten na het uitkomen een gang rondom de basis van de bloeiwijze van de waardplant en bekleden deze met spinsel, zodat de bloemen niet uit elkaar vallen; van hieruit voeden ze zich met de bloempjes. Na een aantal weken laat de rups zich op de grond vallen en wacht tot hij wordt meegenomen door een moerassteekmier (M.scabrinodis). De soort overwintert als rups in het mierennest en daar vindt ook de verpopping plaats.

ei-afzet
Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op de jonge, kleine bloemhoofdjes van doorgaans wat kleinere waardplanten. Hierin verschilt deze soort van het donker pimpernelblauwtje dat oudere knoppen gebruikt en meerdere eitjes op grotere bloemhoofdjes van grotere planten afzet. Op deze manier is er een gedeeltelijke scheiding tussen de twee pimpernelblauwtjes, hoewel er in gemengde populaties wel degelijk voedselconcurrentie optreedt. Planten die groeien in de buurt van nesten van de waardmier, meestal de moerassteekmier, hebben de voorkeur. Deze mier leeft maar in een klein gebied en hij komt meestal niet verder dan twee meter van zijn nest. Het pimpernelblauwtje zet zijn eitje het liefst af op een bloemhoofdje waarop nog geen ander eitje aanwezig is. Later in het seizoen, als op de meest geschikte planten al een eitje is gelegd, worden ook minder optimale planten gebruikt. Dus planten die in een schijnbaar geschikte vegetatie groeien, maar waar geen waardmieren voorkomen, worden alleen gebruikt in jaren dat er veel vlinders vliegen.

rups en verpopping
De jonge rupsen eten na het uitkomen een gang rondom de basis van de bloeiwijze en bekleden deze met spinsel, zodat de bloemen niet uit elkaar vallen. Van hieruit voeden ze zich met de bloempjes. Wanneer de rupsen drie tot vier weken oud zijn, laten ze zich op de grond vallen en verschuilen zich direct tussen de vegetatie. Hier wachten ze bewegingloos op een moerassteekmier. Het duurt vaak een half tot bijna anderhalf uur voordat de rups wordt gevonden. Daarna melkt de mier de rups één tot twee uur. Dan richt de rups zich op en wordt tussen de kaken van de mier meegenomen naar het nest. Dit gehele proces duurt overigens langer dan bij het donker pimpernelblauwtje: dat wordt vaak al binnen een kwartier meegenomen. De nesten van de moerassteekmier zijn erg klein en meestal is er maar één rups per nest. Vaak eet deze rups het volledige mierenbroed op waarna de mieren het lege nest verlaten. De rups overleeft dan een tijd zonder voedsel en wacht tot een nieuwe mierenkolonie het nest bevolkt. Overigens heeft de moerassteekmier weinig duurzame nesten die relatief snel in verschillende kolonies opdelen waardoor er in een bepaald gebied relatief veel nesten aanwezig zijn. Daardoor kan deze vlinder weliswaar een enkel nest vernietigen, maar niet alle mierennesten die in een bepaald gebied aanwezig zijn. De verpopping vindt plaats in het nest.

vlinders
De vlinders verschijnen vroeg in de ochtend, wanneer de mieren nog rusten. Ze voeden zich met nectar van verschillende bloemen, zoals grote pimpernel en vogelwikke. De dichtheid op de vliegplaatsen is gemiddeld tot zeer hoog, met circa 4 tot 260 individuen per hectare.

Waardplanten

Waardplant is de Grote pimpernel.

Habitat

Vochtige, vrij voedselarme hooilanden waarin de waardplanten groeien en de waardmieren leven. Vaak zijn dit enigszins moerassige graslanden in beekdalen of bij meren.

De vlinder vliegt vooral in vrij open vegetaties, omdat juist daar de waardmier voorkomt. De nesten van deze mier liggen verspreid en er kan per nest maar één rups leven. Daarom heeft de soort een groot en relatief open leefgebied nodig;, groter en opener dan dat van het donker pimpernelblauwtje.

Zeldzaamheid

Het pimpernelblauwtje is sinds 1970 verdwenen uit Nederland. In 1990 werd de soort geherintroduceerd in de Moerputten in Noord-Brabant en sindsdien geldt de soort als een uiterst zeldzame standvlinder.

Mobiliteit

Het pimpernelblauwtje is een honkvaste vlinder. Ook al zijn de vlinders vrij actief, ze verlaten zelden het gebied waar ze zich ontpopt hebben en verplaatsen zich nooit over grotere afstanden. De kans dat een vlinder naar een naastgelegen hooiland vliegt is klein. Over meerdere dagen kunnen mannetjes maximaal zo'n 250 meter afleggen, vrouwtjes halen zo'n 600 meter; de grootste bewezen afstand is tweeenhalve kilometer.

Regionaal

Verspreiding tot 1970
In Nederland werd de soort pas aan het einde van de 19e eeuw ontdekt. Hij bleek voor te komen in een groot aantal beekdalen in Noord-Brabant, Midden-Limburg en op een klein aantal plaatsen elders in het land. In Noord-Brabant is hij gevonden in de stroomdalen van de Beerze, de Rosep, de Kleine Aa, de Essche stroom, De Mark en de Strijper Aa. Ter Haar (1928) vermeldt dat deze soort bij Helvoirt en Oisterwijk in 1918 in zeer groot aantal voorkwam. In Midden-Limburg leefde de soort langs de Maas, de Roer, de Swalm en de Schandelosche Beek. Vermoedelijk was de soort aan het begin van de vorige eeuw vrij algemeen (de late ontdekking kan te maken hebben met zijn gelijkenis op het gentiaan- en het tijmblauwtje). Sinds 1900 neemt de verspreiding geleidelijk in omvang af. Begin jaren zeventig verdwijnt de laatste Nederlandse populatie bij het Elfenmeer nabij Herkenbosch.

Herintroductie in 1990
In 1990 is de vlinder, samen met het donker pimpernelblauwtje, geherintroduceerd bij Den Bosch. Het gebied bestaat uit een meertje omgeven door verlandingsvegetaties, een moerasbos, enkele hectaren laagveen, een spoordijk en een buitenrand met verschillende (schrale) hooilanden. De vlinders zijn afkomstig uit het beekdal van de Wisla in Polen. Er zijn 33 mannetjes en 53 vrouwtjes vrijgelaten. De verspreiding van het pimpernelblauwtje is beperkt gebleven tot het hooiland waar de soort oorspronkelijk is losgelaten. Met slechts zeer kleine stapjes wordt dit hooiland steeds verder gekoloniseerd, maar er zijn ook jaren dat de verspreiding wat afneemt, vermoedelijk door mindere weersomstandigheden. In 1995 werd het hooiland op een verkeerd moment vrijwel volledig gemaaid, waardoor het merendeel van de eitjes en jonge rupsen is vernietigd, waardoor de populatie werd teruggebracht tot de beginsituatie. In 2000 had de populatie zich weer enigszins hersteld tot ongeveer 400 vlinders. In dat jaar waren er echter weinig waardplanten waardoor het aantal vlinders in 2001 weer halveerde. Op dit moment is er nog steeds slechts één kwetsbare populatie over en is het een uiterst zeldzame standvlinder.

Europa

Op Europese schaal is het een kwetsbare soort, die met 20-50% achteruitgaat. De vlinder valt onder de Conventie van Bern (1979) en staat op bijlage 2 en 4 van de Europese Habitatrichtlijn (1992), dat wil zeggen dat deze soort strikte bescherming vereist en er speciale gebieden moeten worden aangewezen waar deze soort kan leven. Hij is verdwenen uit België en staat op de Duitse Rode Lijst.

Mondiaal

Het pimpernelblauwtje komt voor in een aantal van elkaar geïsoleerde populaties, van Frankrijk via een beperkt gebied over Europa en Azië tot Japan en van Nederland en Midden-Polen tot Noord-Italië.

Trend op lange en korte termijn
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Verspreiding in Nederland in vier perioden
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
voor 1950
1950 - 1979
1980 - 1999
2000 - 2015
Wet natuurbescherming
Deze vlinder is beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming.
Habitatrichtlijn
Het pimpernelblauwtje staat op bijlage 2 en 4 van de Europese Habitatrichtlijn (1992), dat wil zeggen dat deze soort strikte bescherming vereist en dat er speciale gebieden moeten worden aangewezen waar hij kan leven.
Concrete bedreiging

Het pimpernelblauwtje is verdwenen doordat beekdalen zijn gekanaliseerd en de vochtige hooilanden minder geschikt werden door vermesting, veranderde maaitijdstippen of werden omgezet in akkers. Ook wordt het voorkomen sterk beïnvloed door het aantal waardmieren en hun verspreiding.

Aanbevolen beheersmaatregel

Hoewel de herintroductie van deze vlinder tot nu succesvol is, blijft het voorkomen in Nederland afhankelijk van een goed beheer in het betreffende gebied. Gebieden die geschikt zijn voor het pimpernelblauwtje hebben een gefaseerd maaibeheer en worden in het geheel niet gemaaid tussen half juni en half september. Indien het noodzakelijk is dat in het betreffende gebieden de waterstand wordt verhoogd, dient dit in fasen te gebeuren. Dan hebben de mieren de tijd om hun nesten te verplaatsen.

Toekomst
Als de juiste beheermaatregelen gevolgd worden, kan het pimpernelblauwtje bij Den Bosch voor blijven komen. Door ook het beheer in aangrenzende hooilanden aan te passen, komen er meer mieren en kunnen ook daar vlinders overleven. Op lange termijn is uitbreiding van de huidige populatie mogelijk.

Engelse naam
Scarce Large Blue
Duitse naam
Grosser Moorbläuling, Heller Wiesenknopf-Ameisen-Bläuling
Franse naam
l'Azuré de la Sanguisorbe, Argus strié
Oud Nederlandse naam
donker blauwtje, maasblauwtje
Synoniemen
Maculinea teleius, Maculinea telejus, Maculinea euphemus, Lycaena euphemus, Glaucopsyche teleius
Auteursnaam en jaartal
(Bergsträsser, 1779)

Soorten uit dezelfde familie blauwtjes (LYCAENIDAE)

bruine vuurvlinder
Lycaena tityrus

iepenpage
Satyrium w-album

bleek blauwtje
Lysandra coridon

bruin blauwtje
Aricia agestis

heideblauwtje
Plebejus argus

eikenpage
Favonius quercus

alle soorten uit deze familie