Voorwaarden voor herstel van hakhout

Succes in het hakhoutherstel is afhankelijk van een aantal voorwaarden: de leeftijd van de huidig bomen, de groeplaats en het klimaat, de perseelsgroote en de aanwezigheid van wild.

De huidige leeftijd van de bomen

Het vermogen om weer uit te lopen neemt af bij het ouder worden van de boom. Met de toenemende leeftijd stijgt ook de kans dat de groeiende knoppen het contact verliezen met de kern. Over het algemeen neemt de ecologische waarde van een perceel dus af naarmate de verwaarlozing langer heeft geduurd. In de afgelopen jaren zijn er twee onderzoeken uitgevoerd door WUR en Van Hall Larenstein. Met enige nuanceverschillen komen beide onderzoeken uit op een levenskans die afneemt naarmate de stobben ouder en dikker zijn. Als de eiken zestig jaar geleden voor het laatst zijn afgezet, zal gemiddeld slechts een derde van de stobben overleven.

In langdurig verwaarloosd hakhout is het daarom over het algemeen minder zinvol om het hakhoutbeheer te hervatten. In dat geval kan men beter overwegen het perceel opnieuw te beplanten met jonge eikjes (inboeten) en enkele oudere eiken als overstaander te laten staan. Bij het laten staan van bomen is het belangrijk om de lichtintensiteit op de stobben en jonge eikjes nauwlettend in de gaten houden. Het advies is dan ook om niet teveel bomen te laten staan, of tenminste 50 meter tussenafstand aan te houden.

De groeiplaats en het klimaat in het perceel

De bodemvruchtbaarheid en het vochtleverend vermogen van de bodem zijn van invloed op de vitaliteit van bomen en zijn derhalve belangrijke succesfactoren voor het hervatten van hakhoutbeheer. In natte omstandigheden rotten de stobben vaak weg en worden ze bedekt met mossen. Mossen zijn een bedreiging voor de stammen omdat ze geen licht doorlaten op de knopen die weer moeten uitlopen en omdat ze de stam vochtig houden, waardoor er meer kans is op verrotting. In dergelijke omstandigheden kunnen de eiken beter hoger worden afgezet. Indien mogelijk met een bestaande tak, om de sapstroom makkelijker op gang te krijgen in het voorjaar. Hoger dan 70 cm afzetten resulteert al in een hogere slagingskans om uit te lopen.

Perceelgrootte

De perceelgrootte kan van doorslaggevend belang zijn voor het voortbestaan van de stobben. Door schaduwwerking van nabijgelegen percelen lopen stobben moeilijker uit en kan uiteindelijk sterfte optreden. Dit geldt zeker voor een lichtminnende boomsoort als eik. Het is daarom belangrijk dat hakhoutpercelen aan open gebied, of nog open te maken terrein liggen. In de kleinere percelen, zullen geen of een zeer beperkt aantal overstaanders kunnen blijven staan. Het regelmatig verwijderen van andere struikvormers als braam, krentenboompje en Amerikaanse vogelkers is hier dan zeer wenselijk.

Naarmate de oppervlakte van een perceel toeneemt, neemt de schadelijke vraat (zie aanwezigheid wild) af, doordat er een relatief hoger aanbod van jonge uitlopers is. In de praktijk wordt daarom vaak een minimum kapoppervlakte aangehouden van 0,5 tot 1 hectare. Grotere oppervlakten moet machinaal geoogst worden. Vrijwilligers kunnen dit handmatig niet meer aan en dergelijke oppervlakten werken niet motiverend voor handmatig werken.

Soms is het niet mogelijk een groot oppervlak aan te houden. Bij kleinere percelen hakhout moet vooral op het licht gelet worden. Aansluiting op een akker is ideaal. Het hakhout vormt dan een geleidelijke overgang naar het bos.
Hoge bosranden nemen veel licht weg en belemmeren de stobben om goed uit te lopen. Het maken van inhammen in dergelijke bosranden, zorgt voor een geleidelijk verloop naar de naaste omgeving en de hoeveelheid licht op het hakhoutperceel neemt toe.

Aanwezigheid van wild

Hakhout is een geliefd habitat voor reeën, herten, konijnen, hazen en muizen. Het voortbestaan en de productie van het hakhout kan ernstig worden bedreigd door vraatschade direct na de oogst. Wanneer een hakhoutperceel net is afgezet, ontstaat een ware snackbar voor het wild, dat erg houdt van de jonge twijgjes van uitlopende eiken. Vooral voor de wat oudere stobben kan de vraat fataal zijn, omdat deze meer moeite hebben om opnieuw uit te lopen.
Naarmate de oppervlakte van een perceel toeneemt, is er een hoger aanbod van jonge uitlopers en neemt de invloed van schadelijke vraat op het hakhoutperceel dus af. In de praktijk wordt daarom vaak een minimum kapoppervlakte aangehouden van 0,5 tot 1 hectare.

Verschillende methoden zijn uitgeprobeerd om het wild uit het hakhout te houden. Maar zelfs het neerleggen van tijgeruitwerpselen mocht niet baten. De efficiëntste oplossing lijkt afrasteren, wat doorgaans met een stroomdraad gebeurt. Niet iedereen kiest echter voor deze relatief dure oplossing omdat dit of niet in het beleid past, of men het landschappelijk niet verantwoord vindt. In dat geval is het aan te raden het wild om te leiden, door barrières (zoals hout of wildgreppels) op te werpen rondom de percelen. Het wild wordt zo min of meer om de percelen geleid.

Ook hoger afzetten (hoger dan één meter) zodat wild en vee minder goed bij de scheuten kunnen komen, kan bijdragen aan het voorkomen van vraatschade. Dit is het zogenaamde hoogstamhakhout. Tegen konijnenvraat word ook wel op kniehoogte gekapt.
Ook is het mogelijk om takkenkooien te gebruiken. Als deze goed worden opgebouwd, zijn ze gedurende een aantal jaar effectief. Dergelijke takkenkooien hebben wel ecologische en visuele nadelen. Het grootste nadeel is dat ze het licht op de stobben beperken, waardoor deze minder succesvol uitlopen. Daarnaast verrijken de takkenhopen ongewenst de bodem en kunnen ze soorten als braam en Amerikaanse vogelkers stimuleren, die op hun beurt de eiken kunnen gaan overwoekeren.