blauwe breedscheenjuffer Platycnemis pennipes

Flets gekleurde juffer langs beken.
Familie
breedscheenjuffers (Platycnemididae)
Onderfamilie
Platycnemidinae
Genus
Platycnemis
Onderorde
Juffers - Zygoptera
Zeldzaamheid

Algemeen op de hoge zandgronden, elders zeldzaam.

Rode Lijst
thans niet bedreigd

Verspreiding
Vliegtijd
Kenmerken

35-37 mm. Lichte poten met verbrede schenen en een zwarte lengtestreep aan de buitenzijde. Kop breder dan bij andere juffers, met twee lichte dwarsstrepen. Borststuk met twee lichte schoudernaadstrepen in plaats van een, hierdoor een ‘drukke’ indruk makend. Pterostigma’s oker tot roodbruin. Mannetje: achterlijf flets blauw (soms bijna wit) met variabele zwarte tekening. Op segmenten 1 tot en met 6 meestal een dunne zwarte lengtestreep. Op segmenten 7 tot en met 10 is deze streep breder en over de lengte in tweeën gedeeld. Vrouwtje: lichaamskleur beige, bij jonge dieren met oranje tint. Bovenzijde achterlijf met dubbele zwarte streep, die naar achter toe breder wordt. Op segmenten 2 tot en met 6 is deze streep vaak gereduceerd tot twee zwarte puntjes.

Gelijkende soorten

Eventueel azuurwaterjuffer. In Zuid-Europa komen nog twee breedscheenjuffersoorten voor.

In Nederland is de blauwe breedscheenjuffer onmiskenbaar door de bleke lichaamskleur (zowel mannetje als vrouwtje), de bleke poten met verbrede schenen, de brede kop met dubbele streep en de rommelige borststuktekening. In Zuid-Europa is verwarring mogelijk met de witte en oranje breedscheenjuffer. Vooral de vrouwtjes van blauwe en oranje breedscheenjuffer lijken sterk op elkaar.

azuurwaterjuffer
Coenagrion puella
Platycnemididae: Platycnemidinae

Uiterlijk van de larve

Lengte: 18 - 24 mm; waarvan de achterlijf aanhangsels, procten, 5-8 mm. De procten hebben daarbij een karakteristieke draadvormige aanhangsel.
De larven zijn vrij klein, het occiput is scherp gehoekt. Het achterlijf is zaagvormig aan de zijkanten. Onder vergroting is te zien dat de labiale palp 2 tot 4 borstelharen heeft en het prementum heeft, in een horizontale lijn, meestal ook 4 borstelharen.

Verwarring met andere larven

Kan worden verward met vertegenwoordigers van de familie van de waterjuffers vooral met de koraaljuffer en de vuurjuffer doordat beide ook een hoekige occiput hebben. alle soorten waterjuffers hebben echter meer dan vier borstelharen op de labiale palp, de blauwe breedscheenjuffer bezit er 2 tot 4. Verder hebben de waterjuffers geen draadvormig aanhangsel op de procten.

Levenscyclus

De larven brengen meestal twee, maar soms een winter door. Larven die tweemaal hebben overwinterd sluipen uit in mei en juni, larven die eenmaal hebben overwinterd eind juli of begin augustus.

Larvenhuidjes zijn weinig variabel van kleur, de procten hebben vaak variabele patronen. Deze zijn echter lastig zichtbaar omdat de larvehuidjes vaak aangeslagen zijn met modderdeeltjes.
De larvehuidjes zijn tot meer dan een meter hoogte aan te treffen maar meestal komen ze niet hoger dan 50 cm op stengels van oever- of emersevegetatie.

Leefomgeving van de larve

In stromend water tussen waterplanten in de oeverzone. In stilstaand water vaak op de bodem.

Habitat

Langzaam stromende beken, rivieren en kanalen. Daarnaast ook in grote, zuurstofrijke plassen en visvijvers.

Biotoop

De blauwe breedscheenjuffer komt in Nederland voornamelijk voor bij langzaamstromende, zuurstofrijke beken, sloten en kanalen. Daarnaast zijn populaties bekend van stilstaande wateren, zoals grote plassen, grindafgravingen en visvijvers. De soort wordt gezien als indicator van zuurstofrijk water. Veel wateren waar de soort voorkomt zijn deels beschut door bomen en struikgewas – de imago’s kunnen schuilen tussen de bladeren, de larven tussen de wortels. De aanwezigheid van waterplanten is geen strikte voorwaarde voor het voorkomen van de soort, maar heeft een positieve invloed op de populatiegrootte. In Groot-Brittannië, Scandinavië en Nederland komt de blauwe breedscheenjuffer vooral voor bij stromend water, terwijl de soort in de rest van Europa juist vooral bij stilstaand water wordt gevonden. Daar wordt hij een typische soort van dode rivierarmen genoemd. (Martens 1996, Merritt et al. 1996, Olsvik & Dolmen 1992, Sahlén 1995b, Schmidt 1971).
 
Overgenomen (met toestemming) uit:

 

Vliegtijd en gedrag

Van begin mei tot eind september, hoofdvliegtijd van eind mei tot half augustus. Er zijn twee piekjes in de vliegtijd te zien: eind mei-begin juni en eind juli-begin augustus. Dit heeft vermoedelijk betrekking op dieren die twee, respectievelijk een winter als larve hebben doorgebracht. Imago’s zijn te vinden in grasvegetaties langs de oever, maar ook op grazige plekken ver van het water. Bij verstoring vliegen vaak grote groepen uit het gras op. De paring is ook niet aan het water gebonden; de mannetjes wachten niet tot vrouwtjes naar het water komen, maar gaan zelf actief op zoek. Eitjes worden in tandem afgezet op allerlei drijvende en in het water staande planten. Dit gebeurt vaak groepsgewijs.

Mobiliteit

Mobiele soort, die ver van het water af vliegt. Kan zich goed verspreiden langs lijnvormige waterelementen.

In Nederland
Ja
Regionaal

Zandgronden van Oost-Nederland. Minder wijd verbreid in het rivierengebied en op de Achterhoek en de Veluwe.

Europa

Groot deel van Europa. Ontbreekt ten zuiden van de Pyreneeën, de noordelijke helft van Scandinavië, het noorden van Groot-Brittannië en Ierland.

Mondiaal

Oostelijk tot in Siberië, niet in Afrika.

Zeldzaamheid

Algemeen in Oost-Nederland. Ook weer op meer plekken in het rivierengebied.

Verspreiding in Nederland in vier perioden
voor 1950
1950 - 1979
1980 - 1999
2000 - 2015
Concrete bedreiging
  • Larven zijn gevoelig voor droogte en te lage zuurstofverzadiging van het water.
  • Grootschalig maaien/schonen van beken en hun oevers werkt negatief.
Aanbevolen beheersmaatregel
  • Water- en oevervegetatie niet maaien of gefaseerd maaien. Gemaaide en ongemaaide delen afwisselen en tussen beekoevers laten verspringen.
  • Toevoer van meststoffen beperken.
Engelse naam
Blue Featherleg, White-legged Damselfly
Duitse naam
Gemeine Federlibelle
Franse naam
Agrion à larges pattes
Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) platys=breed, knemis-scheen; cnemis is een veelgebruikt achtervoegsel voor gelijkende juffers geworden; in die context heeft het woord zelden iets met de schenen te maken
(L.) penna=veer, pes=poot, voet

Auteursnaam en jaartal
(Pallas, 1771)

Actualiteiten

Ontdek meer

Blijf op de hoogte

Ontvang vlindernieuws

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie breedscheenjuffers (Platycnemididae)

blauwe breedscheenjuffer
Platycnemis pennipes

alle soorten uit deze familie