kleine tanglibel Onychogomphus forcipatus

Zeldzame rombout, van beken en rivieren met grindbanken.
Familie
rombouten (Gomphidae)
Onderfamilie
Onychogomphinae
Genus
Onychogomphus
Onderorde
echte libellen - Anisoptera
Zeldzaamheid

Zeer zeldzaam

Rode Lijst
gevoelig

Verspreiding
Vliegtijd
Kenmerken

50-53 mm. Borststuk geel met een warrige tekening van golvende zwarte strepen. Achterlijf zwart met een reeks ingesnoerde gele vlekken op de rug (bovenaanzicht). Ogen groen, met daartussen twee gele dwarsstreepjes. Mannetje: kenmerkende achterlijfsvorm door verbreding van segmenten 7-10, in combinatie met karakteristieke, tangvormig naar elkaar toegebogen achterlijfsaanhangselen. Gele vlekken aan bovenzijde van achterlijf nemen ongeveer de helft van de segmentlengte in. Bij sommige donkere exemplaren is de lichte tekening echter gereduceerd en grijzig van kleur. Vrouwtje: gele achterlijfsvlekken breed en ca. driekwart van de segmentlengte innemend. Breder postuur, zonder verbreding van het achterlijf en zonder opvallend gevormde achterlijfsaanhangselen.

Vrouwtjes: achter beide ogen zit een klein knobbeltje.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Andere rombouten, inclusief gaffellibel. In Zuid-Europa ook de grote tanglibel.

Meer over gelijkende soorten:

Andere rombouten hebben gele lengtestreepjes op het midden van de achterlijfssegmenten (die bijna een doorlopende gele streep vormen), in plaats van ingesnoerde vlekken (gaffellibel uitgezonderd). De borststuktekening is bij andere rombouten anders en minder ‘druk’. De tangvormige achterlijfsaanhangselen van mannetjes kleine tanglibel sluiten verwarring met elke andere soort in Nederland uit. In Zuid-Europa komt de ondersoort unguiculatus van de kleine tanglibel voor, die sterk lijkt op de eveneens in Zuid-Europa voorkomende grote tanglibel. Onderscheid kan dan worden gemaakt op basis van het aantal gele streepjes tussen de ogen (een of twee) en details in de borststuktekening en vorm van de achterlijfsaanhangselen.

rivierrombout
Stylurus flavipes
Gomphidae: Onychogomphinae

plasrombout
Gomphus pulchellus
Gomphidae: Onychogomphinae

beekrombout
Gomphus vulgatissimus
Gomphidae: Onychogomphinae

gaffellibel
Ophiogomphus cecilia
Gomphidae: Onychogomphinae

Uiterlijk van de larve

Lengte: 22 - 26 mm.
vrij kleine rombout met zwak ontwikkelde relatief vlakke rugknobbels. Het heeft een zijdoorn op segment 6. De labiale palp heeft een afgeronde uiteinde.
Larvenhuidjes zijn variabel van kleur.

Verwarring met andere larven

Verwarring het meest met de grote tanglibel, maar heeft geen zijdoorn op segment 6 en knobbels en doornen op rug zijn iets groter. De grote tanglibel komt echter in Nederland niet voor. Verder ook gelijkenis met de gaffellibel die ook geen zijdoorn heeft op segment 6. De gaffellibel is groter en breder, heeft een puntig uiteinde op de labiale palp en de rugknobbels ontbreken.

Levenscyclus

De larven overwinteren meestal drie keer, soms tot 5 keer. Ze overwinteren in de diepere gelegen delen van de wateren waarin ze leven. Uitsluipen gebeurt van begin juni tot in augustus, maar vooral in juli.

De larvenhuidjes zijn vooral te vinden op grindbanken tot maximaal enkele meters van de waterlijn, maar meestal dichtbij het water. Incidenteel komt het ook voor dat ze verticaal in de oevervegetatie of op steilranden te vinden zijn.

De ei-afzetting komt overeen met die van andere rombouten en worden op het wateroppervlak afgezet.

Leefomgeving van de larve

Ingegraven in de bodem van beek of rivier, op plaatsen waar zand en grind is afgezet.

Habitat

Zonnige en stenige beken en rivieren. In het buitenland soms ook in de branding van grote meren.

Biotoop

De kleine tanglibel is een soort van stenige beken en rivieren. In Wallonië en Luxemburg komt de soort veelal voor in heuvelachtig terrein bij beken en de bovenloop van rivieren, zonder (veel) waterbegroeiing. Essentieel zijn kale, stenige strandjes (grind of steenpuin) of oevers die deels overstroomd worden. De waterlopen zijn (deels) onbeschaduwd en niet sterk begroeid. Beschaduwde delen van de oever zijn ongeschikt. Deze situatie komt in grote lijnen overeen met de biotoop langs de Roer. Hier wordt de soort aangetroffen langs de (Nederlandse) boven- en middenloop. Vier van de vijf larvenhuidjes zijn gevonden op grindbanken, 10-100 cm uit de waterlijn. Het bodemsubstraat in de directe omgeving van deze vindplaatsen wordt gedomineerd door grind dat plaatselijk met een dun laagje slib is afgedekt. Lokaal bestaat het substraat deels uit zand. Waterplanten zijn nauwelijks of niet aanwezig en bestaan uit Aarvederkruid (Myriophyllun spicatum) en sterrenkroos (Callitryche sp.). De stroomsnelheid in de omgeving van de vindplaatsen is gering, 0,05 tot 0,1 m/s. Alle vindplaatsen zijn onbeschaduwd
(GERAEDS & VAN SCHA K, 2004).
Behalve in rivieren en hun zijarmen wordt de soort ook vaak gevonden in uitstulpingen van meren. In zuidelijk Europa komt de soort ook voor in grote meren (Beutler 1989, Griebler 1994, Malmqvist et al. 1991).
 
Overgenomen (met toestemming) uit:

Vliegtijd en gedrag

Begin juni tot begin september, hoogste aantallen van begin juli tot half augustus. Mannetjes kleine tanglibel zijn vaak op stenen of uitstekende takken langs de waterkant te vinden. Ze hebben hierbij vaak een zeer karakteristieke houding: het achterlijf wordt schuin omhoog gehouden, maar het verbrede uiteinde van het achterlijf weer horizontaal boven de grond. De grote, tangvormige achterlijfsaanhangselen vallen hierdoor extra op. Vanaf hun uitkijkpost maken de mannetjes korte vluchten over het water om ander libellen te verjagen of om achter vrouwtjes aan te gaan. De eitjes worden vliegend in klompjes afgezet, in open water.

Mobiliteit

Jonge imago’s kunnen ver van het water wegvliegen, maar zwerfgedrag is van de kleine tanglibel niet bekend.

In Nederland
Ja
Regionaal

Wordt de laatste jaren alleen af en toe op de Roer (Limburg) gezien. Mogelijk ook te verwachten langs andere beken in Limburg en de Maas.

Europa

Komt voor in een groot deel van Europa, inclusief het zuiden van Scandinavië. Niet in Groot-Brittannië en Ierland. In Zuid-Europa algemeen, naar het noorden toe lokaler.

Mondiaal

Oostelijk tot aan de Oeral. Zuidelijk tot in Noord-Afrika.

Zeldzaamheid

Zeer zeldzaam. Enkele waarnemingen, vooral van de Roer in Limburg. Huidjes zijn langs de Roer aangetroffen. Waarschijnlijk bevindt zich hier een kleine populatie, maar de soort wordt niet elk jaar gezien. Mogelijk vestigt de soort zich de komende jaren ook op andere plaatsen in Limburg.
 

Verspreiding in Nederland in vier perioden
voor 1950
1950 - 1979
1980 - 1999
2000 - 2015
Wet natuurbescherming
Deze libel is beschermd volgens de Wet natuurbescherming.
Engelse naam
Small Pincertail, Green-eyed Hooktail
Duitse naam
Kleine Zangenlibelle
Franse naam
Gomphus à pinces
Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) onyx=klauw met het achtervoegsel gomphus; duidt op vorm van de achterlijfsaanhangsels van het mannetje
(L.) forcipatus=met forceps (tangen)

Auteursnaam en jaartal
(Linnaeus, 1758)

Actualiteiten

Ontdek meer

Tijdschriften

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie rombouten (Gomphidae)

plasrombout
Gomphus pulchellus

rivierrombout
Stylurus flavipes

gaffellibel
Ophiogomphus cecilia

kleine tanglibel
Onychogomphus forcipatus

beekrombout
Gomphus vulgatissimus

alle soorten uit deze familie