heideblauwtje Plebejus argus

Familie

blauwtjes (LYCAENIDAE)

Zeldzaamheid

Een schaarse standvlinder die lokaal voorkomt op de hogere zandgronden in Noordoost-, Midden- en Zuid-Nederland; in de duinstreek vliegt het heideblauwtje vrijwel alleen nog op de Waddeneilanden Texel en Terschelling.

Rode lijst

kwetsbaar

Meer foto's

Terug naar boven ^

Levenswijze

Vliegtijd en gedrag

Begin juni-eind augustus in één generatie; soms een partiële tweede generatie tot half oktober. De vlinders voeden zich vooral met nectar van gewone dophei, strukhei en muizenoor. De mannetjes zoeken naar vrouwtje door het maken van patrouillevluchten of het vertonen van territoriaal gedrag. De vlinders komen vaak 's avonds bijeen in bijvoorbeeld een pol pijpenstrootje en vormen daar een slaapgezelschap.

Uiterste vliegdata zijn 8 mei en 21 oktober.

Levenscyclus

Rups: half maart-half juni. Jonge rupsen eten van de jonge uitlopers van de waardplant. Sommige rupsen worden meegenomen door mieren en verpoppen zich in het mierennest. Rupsen die niet door mieren worden meegenomen verpoppen zich in de grond. De soort overwintert als ei, laag tegen een takje struikhei.

ei-afzet
De rupsen leven vooral op planten met een hoog gehalte aan voedingsstoffen. Dit zijn meestal hogere, jonge planten die in een lage vegetatie groeien of op kale grond staan. Het vrouwtje is daarom selectief bij het uitzoeken van de plaats waar de eitjes worden afgezet. Ze kruipt naar de basis van de plant en tast met het achterlijf het stammetje af. Is het een geschikte plek, dan wordt één eitje op een takje afgezet. Soms wordt een eitje afgezet op een plant die geen waardplant is, zoals gras.

rups en verpopping
Na de winter kruipt de rups uit het eitje en begint te eten van de jonge uitlopers van de waardplant. De rups is aantrekkelijk voor mieren, met name voor de zwarte wegmier Lasius niger en de akkermier Lasius alienus. Er zijn zelfs waarnemingen van mieren die bij een eitje wachten tot de rups eruit kruipt. In de huid van de rups liggen een groot aantal klierwratjes en nabij de achterlijfspunt bevindt zich de rugklier, het orgaan van Newcomer, die een zoete stroperige vloeistof afscheidt. Daarnaast kan de rups tentakels uitstulpen, die ook nabij het achterlijfsuiteinde liggen. De mier reageert daarop met een agressieve opgewondenheid. De rups stulpt deze tentakels dan ook uit als hij onraad bespeurt, waarna de mier hem beschermt. Vaak wordt de rups meegenomen naar het mierennest of zwerft hij uit zichzelf daarheen. In het laatste geval wordt de rups alleen geaccepteerd als hij reeds door mieren is bezocht: rupsen die nooit zijn bezocht worden in het nest aangevallen. Geaccepteerde rupsen verpoppen zich in de buitenste nestgangen. Rupsen die niet zijn meegenomen, verpoppen doorgaans in de grond. Ook poppen zijn aantrekkelijk voor mieren. Wanneer de vlinder uitkomt, zijn de mieren niet agressief. Sterker nog: soms lijken ze ook de vlinder tegen vijanden te beschermen.

vlinders
Vanaf juni komen de vlinders tevoorschijn. De dichtheid is doorgaans hoog, zo´n 50 tot 90 individuen per hectare. De vlinders voeden zich het meest met nectar van gewone dophei, struikhei en muizenoor. De mannetjes verschijnen ongeveer een week eerder dan vrouwtjes. Ze zoeken naar vrouwtjes door middel van patrouillevluchten of vertonen territoriaal gedrag, maar vormen geen vast afgebakend territorium. Andere mannetjes, vlinders en soms zelfs hommels worden achtervolgd en verjaagd. Wanneer het mannetje een vrouwtje vindt wordt er gebaltst, ongeacht of het vrouwtje aan het paren is, al meerdere mannetjes om zich heen heeft of al bevrucht is. Het mannetje klappert eerst snel met de vleugels en komt vervolgens dichtbij het vrouwtje. Zijn er al mannetjes aanwezig, dan komt het vaak tot schermutselingen waarbij de mannetjes om beurten opvliegen en weer dicht bij het vrouwtje landen, totdat één mannetje gaat paren. Een bevrucht vrouwtje paart niet opnieuw. Ze weert opdringerige mannetjes door het achterlijf af te wenden, met de voorpoten op de kop van het mannetje te trommelen of een wit gedeelte van het achterlijf te laten zien. Vertrekt het mannetje niet, dan verstopt ze zich in de vegetatie. Vaak komen heideblauwtjes ´s avonds bijeen, bijvoorbeeld in een pol pijpenstrootje en vormen daar een slaapgezelschap.

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Silver-studded Blue

Duitse naam

Geisskleebläuling, Argus-Bläuling

Franse naam

l'Argus Bleu, Argus

Oud Nederlandse naam

aegonvlinder

Synoniemen

Lycaena argus, Lycaeides argus, Plebeius aegon, Lycaena aegon, Plebeius argus

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

Plebeius: plebeius is behorend tot het plebs dus tot 'het gewone volk'.
argus: Zeus was verliefd op Io en om zich daaraan te kunnen overgeven zonder zijn vrouw Hera jaloers te maken, veranderde hij Io in een koebeest. Hera echter leerde hiervan en plaatste Io onder de hoede van Argus die honderd ogen had. Zeus, niet voor één gat te vangen, verzekerde zich van de hulp van Hermes die Argus in slaap suste met de klanken van zijn fluit en hem daarna de kop afhakte; voor de wellustige Zeus was de weg nu vrij. Hera troostte zich door de ogen van Argus over te plaatsen naar de staart van de pauw. De naam duidt dus op de ogen aan de onderkant van de vleugels van deze soort.

Auteursnaam en jaartal

(Linnaeus, 1758)

Herkenning

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: circa 14 mm. De bovenkant van de vleugels is bij het mannetje helderblauw met een witte franje en bij het vrouwtje donkerbruin met langs de achterrand enkele oranje vlekjes en een bruine franje. De onderkant van de vleugels is bij het mannetje lichtblauw en bij het vrouwtje diepbruin. Op de onderkant van de achtervleugel bevindt zich langs de achterrand een oranje band met zwarte vlekken die zilverkleurig bestoven zijn. De zwarte vlekken op de onderkant van de vleugels zijn groot en rond en meestal omgeven door een lichte ring; op de onderkant van de voorvleugel bevinden zich geen wortelvlekken. Voor het meest zekere determinatiekenmerk moet een mannetje voorzichtig gevangen worden. Met een loep is dan te zien dat de scheen van de voorpoot een krachtige spoor heeft.

Kenmerken rups

Tot 13 mm; breed, naar de uiteinden versmald en naar de randen afgeplat; lichaam groen met over het midden van de rug een wit afgezette, zwartachtig bruine lengtestreep en onder de spiracula een witte lengtestreep; de flanken zijn soms getekend met bruinachtig groene diagonale strepen; er komt ook een roodachtig bruine vorm voor, met een purperen lengtestreep over de rug; kop zwart, in het lichaam teruggetrokken.

Gelijkende soorten vlinder

Bij het vals heideblauwtje ontbreekt het spoor aan de scheen van de voorpoot. Het vrouwtje van het vals heideblauwtje is doorgaans lichter van kleur.

Gelijkende soorten vlinder

Bescherming

Wet natuurbescherming

Deze vlinder is beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming.

Concrete bedreiging

Het lijkt alsof de heideontginningen aan het begin van de vorige eeuw geen effect hebben gehad op het voorkomen van het heideblauwtje. De soort is door de ontginningen op veel plaatsen wel degelijk verdwenen, maar bleef in de nabije omgeving van zo’n gebied vaak behouden. De achteruitgang neemt omstreeks 1965 toe, vermoedelijk door de vermesting van heidevelden en het stoppen van de begrazing aldaar. Door de vermesting vergrast de heide, verdwijnt de afwisseling en ontstaat een monotone, grazige vegetatie, zonder open grond. Doordat de begrazing op veel plaatsen is gestaakt treedt geen verjonging op. De oude heidestruiken zijn niet voedzaam genoeg voor de rupsen. Bij afwezigheid van beheer verdwijnt op den duur de heidevegetatie en verandert in bos.

Aanbevolen beheersmaatregel

Voor het behoud van deze vlinder moet het beheer van de heide gericht zijn op het ontwikkelen of in stand houden van jonge successiestadia in zowel natte als droge heidevegetaties. Dit kan door kleinschalig plaggen of extensieve begrazing. Hierdoor ontstaan schrale situaties waar heideplanten kunnen kiemen. Door extensieve begrazing in grotere heidegebieden wordt ook meer variatie verkregen.

Toekomst
Indien bovenstaande beheermaatregelen worden uitgevoerd, blijft er voldoende geschikt leefgebied in diverse heidegebieden. Hij blijft dan een schaarse standvlinder.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.

Habitat

Zowel droge als natte heidevelden; vaak op de overgang van droge naar natte heide. De heide is doorgaans vrij open tot zeer open en structuurrijk met hier en daar kale grond.

De waardmieren leven in delen van heidevelden die voor circa de helft bedekt zijn met dophei en verder met pijpenstrootje, struikhei en kale grond en hier treft het vrouwtje de meest geschikte waardplanten aan. Het aantal heideblauwtjes kan toenemen als een heideveld kleinschalig wordt geplagd. Enkele jaren na het plaggen, als er veel kleine heideplantjes opkomen, kan de soort tijdelijk uiterst talrijk voorkomen, in dichtheden tot enkele tientallen vlinders per m2.

Planten

Waardplanten: vooral struikhei; soms dophei, gaspeldoorn of vlinderbloemigen zoals rolklaver en heidebrem.

Waardplant

Struikhei
Calluna

Dopheide
Erica

Heidebrem
Genista

Zonneroosje
Helianthemum

Rolklaver
Lotus

Kroonkruid
Securigera

Tijdschriften

Soorten uit dezelfde familie blauwtjes (LYCAENIDAE)

Alle soorten uit deze familie