Begin september-begin november in één generatie. De vlinders komen op licht en op smeer en worden in de schemering vaak aangetroffen op bloemen van klimop, overrijpe bramen of ander fruit.
Rups: april-juni. De rups maakt een stevige cocon in de grond en verpopt zich daarin een aantal weken later. De eieren worden afzonderlijk afgezet in de buurt van een knop op een tak van de waardplant en overwinteren.
Green-brindled Crescent
Weissdorneule
l'Aubépinière
groenvlakvlinder
Miselia oxyacanthae, Meganephria oxyacanthae
Meidoorn en sleedoorn zijn belangrijke waardplanten van deze soort. Zie ook bij 'toelichting wetenschappelijke naam'. Meer over Nederlandse namen
Allophyes: allophues is veranderlijk, verwijzend naar de dimorfie van deze soort.
oxyacanthae: Crataegus oxyacantha is tweestijlige meidoorn, een van de voedselplanten.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 17-20 mm. De voorvleugel van deze uil heeft een bruine grondkleur met een variabele koper- tot donkergroene bestuiving, vooral langs de binnenrand en de achterrand. De buitenste dwarslijn heeft vlak bij de binnenrand vaak een kenmerkende witte afzetting, die als een witte halvemaanvormige vlek zichtbaar is. De uilvlekken zijn duidelijk; vooral de niervlek is opvallend groot. Kenmerkend is ook de vrij dikke zwarte schouderstreep die in combinatie met de binnenste dwarslijn soms een soort pijl-en-boog-figuur vormt. Soms komen donkere exemplaren voor.
Tot 45 mm; vrij slank; met op het elfde segment een achterwaarts gerichte bult waarop vier kleine punten staan; kleur van het lichaam zeer variabel van bruin tot purperachtig grijs of grijsachtig groen; op de rug een ingewikkeld patroon van ruitvormige vlekken dat op segment vier door twee lichte, schuine strepen wordt onderbroken; op de flanken een rij gebroken golflijntjes met zwarte omtrek; onderzijde witachtig; kop witachtig met een zwartachtige dwarsband en andere donkere tekening.
Algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral in de duinen en op de zandgronden in het binnenland; plaatselijk soms algemeen. RL: niet bedreigd.
In Vlaanderen vrij zeldzaam in de Leemstreek, van Zuid-West-Vlaanderen tot Haspengouw. Zeer lokaal daarbuiten. In Wallonië vooral wijdverbreid ten zuiden van Samber en Maas.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Heel Europa, noordelijk tot Midden-Schotland en Midden-Scandinavië. Oostelijk tot Voor-Azië (Libanon, Kaukasus). De als zelfstandige soorten opgevatte populaties van Corsica en Sardinië (A. protai Boursin, 1966) van Zuid-Italië en Sicilië (A. parenzani de Laever, 1977) en van het Iberisch schiereiland (A. alfaroi Agenjo, 1951) worden volgens nieuwere inzichten nu beschouwd als ondersoorten van oxyacanthae (Mazel, 1991).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
vogelwiekje
Dypterygia scabriuscula
gele granietuil
Polymixis flavicincta
sint-janskruiduil
Chloantha hyperici
kompassla-uil
Hecatera dysodea
dubbelpijl-uil
Graphiphora augur
zwarte-c-uil
Xestia c-nigrum