Moerputten

Moerputten

Zeg je Moerputten, dan zeg je pimpernelblauwtje. Het gebied bestaat uit laagveen, moerassen, open wateren, wilgenbossen, hooilanden en blauwgraslanden. Door een verstoorde waterhuishouding en slecht beheer in de twintigste eeuw waren er veel planten- en diersoorten verdwenen, waaronder ook de pimpernelblauwtjes. Na jaren van maatregelen is het gebied eind jaren ’80 weer in ere hersteld. Dat was ook goed voor de libellen.

Juffers

Twee opvallende libellen die voorkomen in de Moerputten zijn de grote en de kleine roodoogjuffer. Beide zijn in Nederland zeer algemeen en je hebt dus genoeg kans om ze ook elders te zien. Met hun felrode ogen zijn vooral de mannetjes van beide soorten een erg opvallende verschijning. De vrouwtjes hebben in het geval van de grote roodoogjuffer oranjebruine ogen en in het geval van de kleine roodoogjuffer bruingroene ogen. De vrouwtjes van beide soorten zijn makkelijk te verwarren met een aantal andere juffers, dus het is goed opletten geblazen.

Grote roodoogjuffer en kleine roodoogjuffer komen voor bij allerlei stilstaande of langzaam stromende wateren, zoals beken, vennen en plassen. Het is voor deze juffers van belang dat er in het water een uitgebreide vegetatie met drijvende planten aanwezig is, omdat de larven zich hier graag in schuil houden. Vooral de kleine roodoogjuffer is een uitstekende vlieger waarbij jonge imago’s gemakkelijk grote afstanden kunnen afleggen. Je hebt zo ongeveer de hele zomer de kans om kleine en grote roodoogjuffer aan te treffen. De grote roodoogjuffer is in mei en juni het meest talrijk, vanaf juli komt de kleine roodoogjuffer erbij.

Beekrombout

Kleine roodoogjuffer (foto: Kim Huskens) Kleine roodoogjuffer (foto: Kim Huskens)
Grote roodoogjuffer (foto: Henk Bosma) Grote roodoogjuffer (foto: Henk Bosma)