Het veen in Nationaal Park Weerribben-Wieden was vroeger een bron van inkomsten voor de bewoners. Turfwinners baggerden het veen uit en legden het op smalle landtongen, de legakkers of ribben, te drogen. De overgebleven gaten, de petgaten of weren, liepen tijdens het turfsteken vol met water. Er was in de middeleeuwen zoveel vraag naar turf dat de legakkers steeds smaller werden gemaakt om zoveel mogelijk turf te kunnen steken. Dit kon niet lang goed gaan, en in de 16e eeuw zorgden twee grote stormen ervoor dat een deel van de legakkers werd weggeslagen. Zo ontstonden de grote meren: De Wieden. In De Weerribben begon men later met turfwinning, en na het voorbeeld uit De Wieden werden de ribben hier breder gelaten. Dit patroon is nog steeds te zien: drie meter brede legakkers en petgaten van soms wel dertig meter breed. Langzaam ging men van turfsteken over naar boeren en rietsnijden, een beroep dat ook nu nog steeds bestaat. Het riet wordt gebruikt als dakbedekking, en het snijden van het riet zorgt ervoor dat het gebied open blijft. Zonder het werk van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer zou het gebied langzaam overgaan in een moerasbos.
Het laagveengebied is uniek in Europa, en er leven dan ook veel bijzondere vlinders en libellen. Bovendien is het gebied, naast de gebruikelijke wandelroutes, op een originele manier te bezoeken: varen per kano of fluisterboot.
De Wieden en De Weerribben behoren tot de beste libellengebieden van Europa. Er vliegen meer dan dertig soorten, waaronder een aantal die in de rest van Europa zeer zeldzaam zijn. De verschillende soorten water, bijvoorbeeld voedselrijk, voedselarm, beschaduwd of in de volle zon maken het voor heel veel soorten tot een geschikt leefgebied. Met name in het voorjaar zijn de aantallen libellen ronduit imponerend. De smaragdlibel en de variabele waterjuffer zijn zo algemeen dat ze overal lijken te vliegen. Tijdens een tocht met de kano kan je werkelijk door wolken smaragdlibellen varen.
Maar ook zeldzamere soorten als glassnijder, vroege glazenmaker, bruine korenbout en gevlekte witsnuitlibellen kunnen worden gezien. Een van de meeste bijzondere soorten van het gebied is de donkere waterjuffer. Deze libel lijkt erg ‘verlegen’ en verlaat de vegetatie waartussen hij leeft zelden. Hierdoor is de donkere waterjuffer moeilijk te vinden. Het is dan ook niet zo vreemd dat men tussen 1956 en 1999 dacht dat de soort er niet meer voorkwam, tot de soort in het jaar 2000 weer terug werd gevonden. Ook in de zomer heeft het gebied nog voldoende te bieden.
Ook in de zomer heeft het gebied nog voldoende te bieden. Zo komen de groene glazenmaker en de noordse winterjuffer in beide gebieden voor. Deze twee zijn binnen Europa bedreigd en Nederland heeft dan ook een grote verantwoordelijkheid ten aanzien van deze soorten.
De beste manier om de libellenrijkdom te ervaren is je over het water te verplaatsen. In een boot begeef je je letterlijk in de wereld van de libellen.