Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 14-21 mm. Een goed herkenbare soort met een tamelijk hoekige en puntige, meestal rozeachtig bruine voorvleugel met een, vooral bij verse exemplaren, glad en fluweelachtig uiterlijk. Opvallend zijn de twee donkere centrale dwarslijnen; de binnenste is onregelmatig en vertoont bij de voorrand van de vleugel een opvallende knik, de buitenste loopt diagonaal over de vleugel en maakt bij de voorrand een scherpe bocht richting de vleugelwortel. Het middenveld tussen deze dwarslijnen is donkerder dan de rest van de vleugel, vooral het gedeelte langs de buitenste dwarslijn. Het lichtere zoomveld steekt hier duidelijk tegen af. De ringvlek en de niervlek zijn donker omrand. De grondkleur loopt uiteen van licht tot donker roze- of purperachtig bruin of soms dofbruin. De roze tint kan helder zijn, maar ook dof en bij donkere exemplaren soms zeer zwak. Ook de grootte is variabel, met name het vrouwtje kan vrij groot en bovendien extra donker van kleur zijn.
Tot 37 mm; lichaam dof grijsachtig roze met bruine stippen; over de rug een donkere middenstreep; nekschild op het eerste segment licht, glanzend okerkleurig met donkerbruine voorrand; kop geelachtig bruin.
De groot hoefblad-boorder (H. petasitis) is gemiddeld groter (let echter op de extra grote vrouwtjes van de aardappelstengelboorder). De voorvleugel heeft een iets meer gebogen voorrand, een dofbruine kleur zonder rozeachtige tint en minder opvallende centrale dwarslijnen. Het zoomveld is langs de achterrand donkerder gekleurd en in de golflijn is in het midden een W zichtbaar. Zie ook de hoeklijnuil (Mesogona oxalina).
groot-hoefbladboorder
Hydraecia petasitis
NOCTUIDAE: Hadeninae
hoeklijnuil
Mesogona oxalina
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin juli-begin november in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: april-augustus. De rups leeft in de stengel van de waardplant, later ook in de wortels. De verpopping vindt plaats in de grond. De soort overwintert als ei.
Allerlei kruidachtige planten, waaronder zuring, weegbree, brandnetel, akkerandoorn, hop, lamsoor, aardappel en gele lis.
Graslanden, moerassen, bosachtige gebieden, struwelen en tuinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
Europa, noordelijk tot de Shetland-eilanden, in Scandinavië tot de poolcirkel. Naar het zuiden tot Centraal-Spanje, Midden-Italië, Bulgarije en Oekraïne. Midden- en Noord-Azië (hier liggen de grenzen nog niet vast i.v.m. verwante soorten), naar het oosten tot Kamtsjatka en Japan. Rond 1920 geïmporteerd in het oosten van Noord-Amerika en micacea breidt zich daar nu uit (Nova Scotia, New-Foundland, Oost-Canada en het noordoosten van de VS).
Veel rupsen van uiltjes dringen door in de stengel van planten en eten en groeien daar. De aardappelplant is één van de waardplanten van deze soort. De naam aardappelstengelboorder wordt al decennia gebruikt in de landbouw.
Hydraecia: hudor is water en oikeo is verblijven, naar de voorkeur voor een vochtig milieu. Later veranderde Guenée (1852) de spelling naar Hydraecia.
micacea: micaceus komt van micare is trillen, beven, flonkeren. Lijkt een beetje onlogisch want de meeste vlinders bibberen om op te warmen en de meeste glimmen ook als je ze middels een lamp ziet zitten in de vegetatie. Toch moet Esper aan deze dingen hebben gedacht.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
variabele herfstuil
Agrochola lychnidis
donkere iepenuil
Cosmia affinis
veelhoekaarduil
Opigena polygona
schilddrager
Subacronicta megacephala
spurrie-uil
Anarta trifolii
roodbont heide-uiltje
Anarta myrtilli