Vrij algemeen. Komt vooral op de Veluwe voor, de Utrechtse Heuvelrug, in heidegebieden in het noordoosten van het land en in de drie zuidelijke provincies; kan op sommige vliegplaatsen talrijk zijn. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: ♂ 27-32 mm, ♀ 35-41 mm. Goed herkenbaar en weinig variabel. Op alle vleugels heeft deze nachtvlinder een opvallend oog.
Tot 60 mm; lichaam donkergroen of geelachtig groen met transversale, zwarte banden, waarin gele of roze-purperen wratten met korte zwarte borstelharen staan geplaatst; de helderoranje spiracula zijn zwartgerand; kleine, groene kop. Het zwart van de banden is zeer variabel en is soms tot een aanrtal zwarte stippen gereduceerd, terwijl het in het andere geval dermate is uitgebreid, dat de banden elkaar raken. De jonge rupsjes zijn zwart met een geelachtige lengtestreep over de flanken.
De grote nachtpauwoog (S. pyri) is donkerder en bovendien veel groter.
grote nachtpauwoog
Saturnia pyri
SATURNIIDAE: Saturniinae
Jonge rupsen van de nachtpauwoog kunnen verward worden met rupsen van de veenheide-uil (Acronicta menyanthidis).
veenheide-uil
Acronicta menyanthidis
SATURNIIDAE: Saturniinae
Begin april-begin juni in één generatie. De mannetjes vliegen bij zonnig weer overdag in snelle vlucht en worden dan soms verward met dagvlinders zoals de kleine vos (Aglais urticae). De vlinders worden zelden in grote aantallen gezien, behalve wanneer er een onbevrucht vrouwtje is gevonden; één vrouwtje kan namelijk vele mannetjes aantrekken. De vrouwtjes vliegen ´s nachts en komen in kleine aantallen op licht, gewoonlijk vroeg in de nacht. Soms worden ze overdag rustend aangetroffen.
Rups: mei-augustus. De rupsen leven eerst in groepen en zijn overdag vaak goed zichtbaar. De pop overwintert in een lichtbruine stevige papierachtige cocon. Deze heeft de vorm van een urn met rondom de nauwe opening een krans van rechtopstaande stekels om predatoren te weren. De cocon is iets boven de grond vastgemaakt aan plantenstengels. De eieren worden in groepjes afgezet en vastgehecht aan de waardplant.
Diverse loofbomen en struiken, waaronder struikhei, dophei, sporkehout, braam, bosbes, sleedoorn, meidoorn, berk en wilg; ook moerasspirea.
Bossen, heiden en schrale graslanden; in Zeeland vooral ruige graslanden.
Vrij algemeen. Komt vooral op de Veluwe voor, de Utrechtse Heuvelrug, in heidegebieden in het noordoosten van het land en in de drie zuidelijke provincies; kan op sommige vliegplaatsen talrijk zijn. RL: kwetsbaar.
Vrij zeldzaam, maar lokaal algemeen in heel Vlaanderen. In Wallonië vrij algemeen en wijdverbreid.
Van het Iberisch schiereiland en de Brotse eilanden via heel Europa inclusief Scandinavië en het Middellandse Zeegebied en via de gematigde zone naar Oost-Azië.
Nachtpauwoog is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
Bij Ter Haar was dat nog kleine nachtpauwoog.
Nachtpauwoog kunnen we zien als tegenhanger van dagpauwoog.
Voor pauwoog zie 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Saturnia: Saturnus, Saturn was de oudste van de Romeinse goden en de namen Saturnius en Saturnia werden als titels meegegeven aan zijn zonen en dochters. Zowel Juno als Vesta was zo'n Saturnia; hier wordt de eerste bedoeld omdat de pauw via haar geheiligd was.
pavonia: pavonius betekent behorend bij de pavo, de pauw, verwijzend naar de prominent aanwezige ogen op de vlindervleugels.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting