Zeldzaam. Komt op de Veluwe vrij veel voor; wordt ook waargenomen in Zuid-Limburg en rond Nijmegen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: ♂ 25-30 mm, ♀ 35-42 mm. Een grote vlinder met zowel op de voor- als de achtervleugel een blauwe oogvlek met daarin een duidelijke witte vlek in de vorm van een T; deze witte vlek is ook op de onderkant van de vleugels zichtbaar. De vleugels zijn warm geelbruin met een rode tint bij het mannetje en lichter geel bij het vrouwtje. Als enige aanwezige dwarslijn is er een donkere golflijn. Deze is op de achtervleugel doorgaans dikker dan op de voorvleugel. Vooral de vleugelzoom is fijn donker bespikkeld. De dikte van de golflijn en de mate van bespikkeling variëren; soms komen exemplaren voor met een zeer donkere vleugelzoom.
Tot 50 mm; dik met sterk ingesneden segmenten en naar de kop versmald; lichaam geelachtig groen boven de spiracula en blauwachtig groen onder de spiracula, met een rij witte of geelachtige, diagonale strepen; onder de spiracula een witte lengtestreep; aan weerszijden van segment vier een roodachtige vlek met zwarte kern; kop groen. De jonge rupsjes hebben opvallende, gewei-achtige uitsteeksels op de rug.
Eind maart-begin juni in één generatie; de meeste vlinders vliegen rond de overgang van april naar mei. De mannetjes zijn vooral overdag actief, de vrouwtjes vooral in de schemering en ´s nachts. De vlinders komen op licht.
Rups: mei-augustus. Jonge rupsen hebben vijf opvallende, roodwit gestreepte doorns op het lichaam. De soort overwintert als pop in een vrij stevige cocon in de strooisellaag.
In Nederland vooral op beuk. In het buitenland wordt ook els, berk, hazelaar, eik en wilg genoemd. Bij kweek worden ook andere loofbomen gegeten zoals linde.
Voornamelijk (beuken)bossen.
Zeldzaam. Komt op de Veluwe vrij veel voor; wordt ook waargenomen in Zuid-Limburg en rond Nijmegen. RL: niet bedreigd.
Zeer zeldzaam, maar lokaal algemeen in Vlaanderen. Beperkt tot de boscomplexen rond Brussel en Leuven en de Voerstreek; daar lokaal talrijk. In Wallonië wijdverbreid en vrij algemeen ten zuiden van Samber en Maas.
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via Europa en de gematigde zone tot Oost-Azië. Niet op de Britse eilanden en niet in het zuidelijke Middellandse Zeegebied. In Scandinavië alleen in het zuidelijke deel.
Tauvlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
Tau werd overgenomen van de wetenschappelijke soortnaam; het verwijst naar de witte T in de donkere ogen op de vleugels.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting