Verdwenen uit Nederland.
47-54 mm. Zeer slanke soort. Achterlijf donker metaalglimmend groen, met op de rug een reeks langwerpige gele vlekken. Borststuk metaalgroen met gouden glans. Ogen eerst dofbruin, later felgroen glimmend, sterk contrasterend met het donkere achterlijf. Voorhoofd zonder gele tekening. Mannetje: achterlijf zeer slank, echter zonder duidelijke insnoering ter hoogte van segment 3. Een knotsvormige verbreding ver achteraan het achterlijf, breedste punt ter hoogte van segment 8. Bovenop segment 10 staat een klein, gelig kammetje (niet zichtbaar in vlucht). Vrouwtje: achterlijf minder slank dan mannetje, maar slanker dan bij andere glanslibellen. Geen duidelijke knotsvormige verbreding. Vleugels vrij uitgebreid oranje getint.
Gelijkende soorten:
Eventueel andere glanslibellen, inclusief smaragdlibel.
Meer over gelijkende soorten:
De bronslibel is de enige glanslibel met een keten van gele vlekken op het midden van de achterlijfsrug; gevlekte glanslibel heeft vlekkenparen aan de zijkant van de segmenten. Verder is de bronslibel slanker dan alle andere glanslibellen. De knotsvormige verbreding van het achterlijf van de mannetjes ligt nog verder bij het uiteinde van het achterlijf dan bij de smaragdlibel. De bronslibel komt voor bij stromend water, waar verder doorgaans alleen de metaalglanslibel verwacht kan worden. Al met al is de bronslibel een onmiskenbare soort.
smaragdlibel
Cordulia aenea
Corduliidae: Oxygastrinae
hoogveenglanslibel
Somatochlora arctica
Corduliidae: Oxygastrinae
gevlekte glanslibel
Somatochlora flavomaculata
Corduliidae: Oxygastrinae
metaalglanslibel
Somatochlora metallica
Corduliidae: Oxygastrinae
Lengte: 19 - 22 mm. Opvallende kleine en behaarde larve waarbij de haren op de rug op doornen kunnen lijken. Het heeft geen rugdoornen. Op segment 8 en 9 zijn er wel zijdoornen aanwezig.
Uiterlijk lijken de huidjes van de hoogveenglanslibel en de taigaglanslibel op die van de bronslibel echter zij komen in een ander habitat voor waardoor verwarring praktisch niet niet mogelijk is. Verder kan er ook verwarring optreden met de oeverlibellen soorten van de familie van de korenbouten. Duidelijk onderscheid tussen de glanslibellen en de korenbouten is dat de glanslibellen op het prementum een duidelijke middengleuf hebben, de korenbouten hebben dat niet.
De larven overwinteren twee of drie keer alvorens uit te sluipen. Uitsluipen gebeurt vooral van eind mei tot half juni.
De huidjes kunnen gevonden worden op stenen, boomwortels, oevervegetatie en steilranden, tot enkele meters van het water.
De larven leven in traag stromende delen van de beek of rivier, vaak tussen boomwortels in uitgeholde oevers. Ze kunnen zich ook ingraven in de modder op de bodem.
Traag stromende (delen van) beken en rivieren, meestal met bomen en struiken op de oever.
De bronslibel wordt in Europa veelal waargenomen bij traagstromende, niet te diepe beken en riviertjes met weinig of geen waterplanten. De oevers zijn deels beschaduwd door bomen of struiken, maar veel schaduw kan de biotoop ongeschikt maken (Merritt et al. 1996). De plaatsen waar hij in Nederland is waargenomen voldoen goed aan deze beschrijving. In Midden-Europa is hij ook waargenomen bij snelstromende bergbeken en stilstaande wateren, zoals meren of kanalen. In de Belgische Ardennen komt hij voor bij een dode rivierarm (Goffart 1992, Heidemann & Seidenbusch 1993).
Overgenomen (met toestemming) uit:
Eind mei tot en met eind augustus, met een piek in juli. Mannetjes patrouilleren laag boven het water langs de oever, op plaatsen waar bomen of struiken staan. Ze hangen daarbij regelmatig stil in de lucht. Andere mannetjes worden verjaagd, terwijl passerende vrouwtjes direct worden gegrepen voor de paring. Vrouwtjes gedragen zich onopvallend, maar soms zijn ze tijdens de ei-afzet te observeren. Eitjes worden vlak langs de oever in het water afgezet, vaak op plaatsen met kaal gespoelde boomwortels. Jonge imago´s worden jagend waargenomen op beschutte, vaak bosrijke plaatsen.
Goed in staat om te zwerven. Mogelijk kan de soort Nederland bereiken, vanuit populaties in België, Luxemburg, Duitsland, of Frankrijk.
Recent niet in Nederland.
Zuidwest-Europese soort: Frankrijk, Spanje, Portugal, Zwitserland en Italië. Lokaal in België en op de grens van Luxemburg en Duitsland.
Behalve in Zuidwest-Europa ook lokaal in Marokko. Verder nergens ter wereld.
Niet meer waargenomen.
(Gr.) oxys-scherp, spits, gaster=buik; hoewel juist de bovenzijde van het tiende achterlijfssegment van het mannetje een kielachtige structuur draagt spreekt de beschrijver van Oxygastra curtisii over een omlaag stekende punt
curtisii=vernoemd naar John Curtis (1791-1862), een Britse kopergraveur en boekdrukker die een zestiendelig boekwerk over insecten uitbracht waarin ook de eerste afbeelding van Oxygastra curtisii verscheen
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsgevlekte glanslibel
Somatochlora flavomaculata
tweevlek
Epitheca bimaculata
bronslibel
Oxygastra curtisii
hoogveenglanslibel
Somatochlora arctica
smaragdlibel
Cordulia aenea
metaalglanslibel
Somatochlora metallica