noordse glazenmaker Aeshna subarctica

Familie

glazenmakers (Aeshnidae)

Zeldzaamheid

Zeldzaam

Rode lijst

kwetsbaar

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

Meestal drie overwinteringen voor het uitsluipen, soms ook twee of vier. De eerste winter wordt doorgebracht in het eistadium, de overige winters als larve. Uitsluipen gebeurt in juli tot en met september, de meeste in augustus.

De Larvenhuidjes worden meestal enkele centimeters tot decimeters boven het veenmos gevonden, verticaal hangend aan stengels van oevervegetatie. Soms worden ze ook horizontaal op het veenmos gevonden of tot een meter vanaf het water (incidenteel).

Leefomgeving van de larve

De larven leven in drijvende veenmos pakketten van vooral goed ontwikkelde hoogveenwateren, variërend in klein door bos omsloten hoogveentjes tot grotere hoogveenslenken in meer open gebieden.

Biotoop

De noordse glazenmaker is gebonden aan plekken met drijvende veenmospakketten (Sphagnum sp.). Met uitzondering van de vindplaatsen in het Fochteloërveen , komen De Nederlandse waarnemingen vrijwel allemaal uit door berken en dennen beschutte vennen en veenputten van bos- en heidegebieden in hoogveengebieden. Op de meeste vindplaatsen van A.subarctica wisselen veenmosbulten, drijvende veenmospakketten en open water elkaar af. Aan de rand groeien vaak zeggen (Carex sp.) en witte snavelbies (Rhynchosporaalba). De drijvende veenmospakketten bestaan uit waterveenmos (Sphagnumcuspidatum), de veenmosbulten zijn vaak begroeid met kleine veenbes (Oxycoccus palustris), ronde zonnedauw (Droserarotundifolia), lavendelhei (Andromeda polifolia) en gewone dophei (Erica tetralix). Uitgedroogd of ingeklonken zijn ze ongeschikt om eieren in af te zetten (Peters 1987, Wasscher 1992).
Voortplanting is uitsluitend aangetoond op vennen en veentjes waar drijvende veenmossen (Sphagnum sp.) in het water aanwezig zijn. Dit hoeven geen grote aaneengesloten pakketten te zijn, een smalle zone van 40-50 cm langs een oever volstaat. Voortplanting kan ook plaatsvinden bij vennen, met veenmos, met een minder diverse vegetatie. Een belangrijke voorwaarde is dat er daarnaast enig open water aanwezig is.
Zo werden meerdere huidjes en enkele imago’s gevonden bij een met pitrus (Juncus effusus) dichtgegroeid ven in de buurt van Schoonoord.
De Nederlandse hoogveenslenken waarin A.subarctica voorkomt variëren in oppervlakte van 2 tot 50 m2. In kleine gebieden zijn de dichtheden lager dan in grote. Daarom zijn de grote hoogveencomplexen van belang, aangezien van daaruit (her)kolonisatie van kleinere gebieden kan plaatsvinden.
In internationaal licht zijn echter ook de ‘grote’ Nederlandse gebieden klein en kwetsbaar (Gerken 1982, Schmidt 1964, Sternberg 1995).
De meeste Europese vindplaatsen zijn vergelijkbaar met de Nederlandse. Waarschijnlijk kwam de soort tot honderd jaar geleden in Midden-Europa veel voor in uitgestrekte hoogveenmoerassen, maar veel biotopen zijn verloren gegaan.

Overgenomen (met toestemming) uit:

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Bog Hawker, Subarctic Hawker

Duitse naam

Hochmoor-Mosaikjungfer

Franse naam

Aeschne subboréale

Meer

Ondersoorten

In Europa en Azië komt de ondersoort elisabethae voor. Ondersoort subarctica leeft in Noord-Amerika.

Vormen

De noordse glazenmaker (ondersoort elisabethae) kent een grootvlekkige vorm (interlineata) en een kleinvlekkige vorm (elisabethae). Met name de kleinvlekkige vorm lijkt sterk op de venglazenmaker. De grootvlekkige vorm is in Nederland algemener.

Toelichting wetenschappelijke naam

Aeshna= de herkomst van deze naam is onbekend
(L.) subarctica=onder-noordelijk, dus afkomstig uit het gebied dat grenst aan de poolstreek
elisabethae=vernoemd naar de echtgenote van A. Djakonov, in wier gezelschap hij deze ondersoort van de noordse glazenmaker ontdekte

Auteursnaam en jaartal

Djakonov, 1922

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 70-76 mm. Moeilijk van de venglazenmaker te onderscheiden (zie: “gelijkende soorten”). Achterlijf donker met mozaïektekening van licht gekleurde vlekken. Zijkant borststuk donker, met twee brede gele banden, die vaak grotendeels blauw getint zijn (mannetjes). Daartussen bevinden zich geelblauwe vlekjes die vaak een doorlopende smallere ‘tussenband’ vormen (grootvlekkige vorm). Langs de voorrand van de voorste brede gele band loopt meestal nog een extra dunne lichte lijn (grootvlekkige vorm). De zwarte lijn tussen voorhoofd en kopschild (vooraanzicht kop) is bij de oogrand niet versmald, soms zelfs verbreed. De achterzijde van de ogen is geheel donker, zonder gele vlek. Voorrandader van de vleugels bruin.

  • Mannetje: maakt vaak een fletse indruk. Ogen bruinblauw. Bovenzijde achterlijfsegmenten met twee vrij kleine, ovale, fletsblauwe vlekken aan de achterrand. Op het midden van de segmenten staan twee gelige, hoekige vlekjes. De voorrand van de middelste achterlijfssegmenten is vaak licht gekleurd. De kleur van de lichte vlekken op het achterlijf kan variëren van blauw en geel, tot eenkleurig gelig of bijna wit. Schouderstrepen doorgaans lang en meestal hamervormig verbreed (grootvlekkige vorm).
  • Vrouwtje: Ogen bruin met groen. Schouderstrepen kort. Pterostigma’s donkerbruin. Achterlijfstekening als mannetje, maar met kleinere vlekken die bovendien allemaal geel tot groen zijn.

De kleinvlekkige vorm lijkt qua borststuktekening sterk op de venglazenmaker. Bovendien zijn de vlekken en streepjes op het midden van de achterlijfssegmenten kleiner, net als bij venglazenmaker. De zwarte achterkant van de ogen, de niet smaller wordende zwarte lijn op het gezicht en de vorm van de achterlijfsaanhangsels van de vrouwtjes blijven goede kenmerken, die in vlucht echter niet te zien zijn.

Vrouwtje: achterlijfsaanhangselen met afgeronde top en recht ingeplant. In achteraanzicht staan ze in één horizontaal vlak.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

De algemenere venglazenmaker, die vaak in dezelfde habitat aanwezig is.

Meer over gelijkende soorten:

De venglazenmaker lijkt sterk op de noordse glazenmaker en beide soorten komen soms door elkaar voor. Venglazenmakers maken echter over het algemeen een minder fletse indruk. Bij mannetjes zijn de vlekken aan de achterrand van de achterlijfsegmenten groter (hoger) en blauwer, terwijl de vlekjes halverwege de segmenten kleiner en geler zijn. De borststuktekening is bij de noordse glazenmaker doorgaans uitgebreider en fletser. De zeldzame kleinvlekkige vorm van de noordse glazenmaker heeft echter een vergelijkbare tekening op achterlijf en borststuk als de venglazenmaker, hoewel de kleuren meestal minder fel zijn. Diagnostische kenmerken zijn dan de zwarte streep tussen voorhoofd en kopschild, die bij de venglazenmaker smaller wordt aan de oogrand en bij de noordse glazenmaker even breed blijft of breder wordt. Daarnaast heeft de venglazenmaker achter elk oog een geel vlekje, dat bij de noordse glazenmaker altijd ontbreekt. De vrouwtjes zijn met zekerheid herkenbaar aan de vorm van de achterlijfsaanhangsels. Verder zijn er nog enkele kenmerken die niet in alle gevallen opgaan, maar in combinatie met andere kenmerken toch bruikbaar zijn. Zo heeft de noordse glazenmaker altijd twee scherp begrensde gele vlekken op de onderzijde van het borststuk, de venglazenmaker bijna nooit. Op de onderlip van de noordse glazenmaker staan meestal twee scherp begrensde zwarte vlekjes, terwijl die bij de venglazenmaker meestal ontbreken of vaag zijn afgetekend. Bij dit soortenduo is het altijd verstandig om je determinatie te baseren op een combinatie van zoveel mogelijk kenmerken.

Uiterlijk van de larve

Lengte: 37 - 44 mm.
Het is een vrij grote en slanke glazenmaker met een kort vangmasker (prementum). De labiale palp is smal.
De larvehuidjes zijn over het algemeen sterk glanzend en goudbruin. Het oppervlak van de occiput is glad. Het heeft meestal geen zijdoorn op segment 6. Ook heeft het relatief lange cerci.

Verwarring met andere larven

De noordse glazenmaker wordt het meest verward met de venglazenmaker door overeenkomst in habitat keuze, grootte en bouw. Echter de larvehuidjes zijn doffer, het oppervlak van de occiput is ruw en de cerci zijn korter.
Een andere soort met lange cerci, waar verwarring mee op kan treden is de vroege glazenmaker. Maar in de praktijk komt dit meestal niet voor door een verschillend uitsluip tijdstip en habitatkeuze.

Gelijkende soorten

Bescherming

Wet natuurbescherming

Deze libel is beschermd volgens de Wet natuurbescherming.

Concrete bedreiging

Factoren die de groei van veenmossen en de ontwikkeling van hoogveen belemmeren, vormen een bedreiging voor de noordse glazenmaker:

  • Verdroging leidt tot uitdroging of inklinking van geschikte veenmosvegetaties, waardoor ze niet meer geschikt zijn voor eiafzet. Bovendien gaan drooggevallen veenmossen mineraliseren, wat een remmende werking heeft op de hoogveenvorming. Verdroging kan ook leiden tot het wegvallen van de zeer zwakke buffering die vereist is voor de ontwikkeling van drijvende veenmosvegetaties.
  • Vermesting en verzuring hebben een schadelijke invloed, omdat veenmossen dan worden weggeconcurreerd door sneller groeiende planten als pijpenstrootje, knolrus en pitrus. 
  • Door natuurlijke successie van de vegetatie (verbossing) worden veenmosvegetaties op den duur ongeschikt. Dit is voor de noordse glazenmaker een probleem, omdat ‘jongere’ veentjes in de omgeving vaak ontbreken. 
  • Tot slot is het denkbaar dat de opwarming van het klimaat een extra bedreiging vormt voor de populatie in Nederland, vooral omdat veenmosvegetaties vaker uitdrogen. Op dit moment zijn hiervoor echter nog geen aanwijzingen.

Aanbevolen beheersmaatregel

  • Hoogveen en vennen met hoogveenverlanding zijn erg zeldzaam geworden in Nederland, waardoor de noordse glazenmaker waarschijnlijk zeldzaam zal blijven. Het is daarom belangrijk om de hoogveenrestanten die er nog zijn goed te beschermen.
  • Stabilisering van de waterstand is belangrijk, maar de mogelijkheden daartoe verschillen per natuurgebied.
  • Bestrijden van vermesting is hoofdzakelijk een nationale of zelfs internationale opgave. Toch kunnen ook lokale maatregelen helpen, zoals het inrichten van bufferzones rondom het leefgebied, waarin minder ammoniak wordt uitgestoten. Bosranden rondom het veen kunnen het inwaaien van ammoniak verminderen en dienen daarom te worden gehandhaafd.
  • Bosopslag in het veen of op de oevers van het ven moet tijdig worden verwijderd.
  • Wanneer de vegetatiesuccessie te ver doorschiet en drijvende veenmosvegetaties verdwijnen, kan kleinschalige vervening plaatsvinden om weer ruimte te geven aan jonge successiestadia. Dit is vooral een zinvolle maatregel in vennen die niet meer geschikt zijn voor de noordse glazenmaker, maar wel in de buurt liggen van een populatie. Op die manier ontstaan er in een natuurgebied verschillende successiestadia op korte afstand van elkaar en kan de soort ieder jaar de beste plekken kiezen.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Hoogveen en vennen met hoogveenverlanding. Voorwaarde is een dichte veenmosvegetatie, meestal bestaande uit zowel drijvende als bultvormende veenmospakketten.

Blijf op de hoogte

Ontvang vlindernieuws

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie glazenmakers (Aeshnidae)

alle soorten uit deze familie