vuurlibel Crocothemis erythraea

Familie

korenbouten (Libellulidae)

Zeldzaamheid

Inmiddels vrij algemeen en nog steeds algemener wordend.

Rode lijst

thans niet bedreigd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

De larven overwinteren een keer. Ze zijn waarschijnlijk bestand tegen een periode van uitdroging. Uitsluipen gebeurt van begin mei tot begin augustus.

De larvehuidjes zijn meestal tot ongeveer een halve meter hoogte in de oevervegetatie te vinden.

Het ei is klein, 0,5 x 0,4 mm, rond ovaal van vorm met een klein uitsteeksel op de micropyle; de kleur is bleekgeel. De ei-ontwikkeling verloopt in 9 tot 10 weken.

Leefomgeving van de larve

De larven leven op de bodem of tussen waterplanten.

Biotoop

De Nederlandse wateren waar de vuurlibel zich voortplant zijn één tot enkele meters diep, variëren in oppervlakte van enkele tientallen tot honderden vierkante meters en worden beschut door struiken en bomen of door een diepe ligging. De rijke ondergedoken vegetatie heeft als belangrijkste soorten Gedoornd hoornblad (Ceratophyllumdemersum), aarvederkruid (Myriophyllum spicatum), smalle waterpest (Elodeanuttallii) en kranswieren (Characeae). Verder hebben alle plassen een zone met oeverplanten zoals riet (Phragmites australis), moeraszegge (Carex acutiformis) en lisdodde (Typha sp.), van een halve tot meer dan tien meter breed. De oeverzone heeft plekken met overhangende of alleenstaande stengels of bladeren, die als zitplaats dienen. Plassen die door kwel gevoed worden, zijn mogelijk geschikt als voortplantingsbiotoop omdat deze in de winter niet tot op de bodem bevriezen.
Een groot deel van de Nederlandse waarnemingen komt van op de zandgronden gelegen plassen, grotere poelen (veedrinkpoelen) en vennen die grotendeels onbeschaduwd zijn en een redelijk ontwikkelde oeverbegroeiing hebben. De afgelopen jaren is de soort ook gevonden bij plassen in het rivierengebied en de duinen en enkele petgaten in laagveengebieden.
In Duitsland zijn veel populaties te vinden bij wateren in groeven, vanwege de beschutting en het gunstige klimaat. In mediterrane delen van Europa zijn meer biotopen geschikt, waaronder tijdelijke wateren in rijstvelden.
 
Overgenomen (met toestemming) uit:

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Broad Scarlet, Scarlet Darter

Duitse naam

Feuerlibelle

Franse naam

Libellule écarlate

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) krokos=saffraan met het achtervoegsel themis; duidt vermoedelijk op de dooiergele basisvlek van de achtervleugels; de Krokus (Crocus) is leverancier van de kleurstof saffraan
(Gr.) erythraea=rood; niet geheel juiste vervoeging van erythros

Auteursnaam en jaartal

(Brullé, 1832)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 36-45 mm. Vrij breed gebouwde libel, met oranje vlek in de basis van de achtervleugels. Pterostigma’s groot en geel met zwarte randaders.

  • Mannetje: na het uitsluipen bruingeel, met lichte schouderstrepen, lichte streep over het midden van de borststukrug en meestal een dunne zwarte lijn over het midden van het achterlijf. Uitgekleurde mannetjes zijn echter grotendeels dieprood gekleurd. Gezicht, borststuk, poten, achterlijf en voorste vleugeladers: alles is rood. Ogen donkerrood met blauwe onderzijde.
  • Vrouwtje: als jong mannetje, niet rood verkleurend. Oude vrouwtjes worden flets bruin.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Onmiskenbare soort, maar verwarring met roodgekleurde heidelibellen komt voor. Ook vrouwtjes zouden met verschillende heidelibellen verward kunnen worden, zeker wanneer de vuurlibel in zijaanzicht wordt aanschouwd en het verbrede lichaam niet opvalt.

Meer over gelijkende soorten:

Vuurlibellen zijn eigenlijk onmiskenbaar door hun brede achterlijf en vrijwel eenkleurig lichaam. Rode heidelibellen (bijvoorbeeld mannetje zwervende of bloedrode heidelibel) zijn kleiner, hebben geen afgeplat achterlijf en zwarte tekening op achterlijf, borststuk en poten. Ze maken een veel minder rode indruk. Ook vrouwtjes heidelibellen zijn minder eenkleurig dan vrouwtjes vuurlibellen: ze hebben meer zwarte tekening en hebben geen afgeplat achterlijf. Andere korenbouten (bijvoorbeeld platbuik en viervlek) hebben ook een breed achterlijf, maar zijn eveneens anders gekleurd.

Uiterlijk van de larve

Lengte 17 - 19 mm.
Vrij kleine korenbout met een kort en vrij breed achterlijf. Het heeft een orte zijdoorn op segment 9. Onder een goede vergroting is te zien dat de achterrand van de segmenten 8 en 9 op de buikplaat (sterniet) is voorzien van een rij borstelharen. Ook is dan te zien dat het op de grote buikplaat meer dan 5 borstelharen heeft.

Verwarring met andere larven

De larve van de vuurlibel lijkt qua bouw en grootte op de heidelibellen maar is te onderscheiden door het ontbreken van rugdoornen. De zwervende heidelibel heeft ook geen rugdoornen maar het heeft ook geen borstelharen op de buikzijde langs de segmenten 7 en 8.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Allerlei stilstaande, zonnige wateren: plassen, vennen, poelen en sloten. Zowel kale als sterk begroeide watertypen worden door de vuurlibel benut.

Tijdschriften

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie korenbouten (Libellulidae)

alle soorten uit deze familie