Zeer algemeen. Een trekvlinder die in wisselende aantallen per jaar in het hele land kan worden waargenomen.
Voorvleugellengte: 20-24 mm. Deze pijlstaart heeft, door de manier waarmee hij snel van bloem tot bloem vliegt en daarvoor stilstaat in de vlucht, veel weg van een kolibrie. Kijk hier voor een filmpje. In de vlucht is de oranjebruine kleur van de achtervleugel en van de onderkant van de voorvleugel duidelijk zichtbaar. De bovenkant van de voorvleugel, de kop, het borststuk en een groot deel van het achterlijf zijn warmbruin met een grijsachtige tint.
Tot 45 mm; lichaam donkergroen of roodachtig bruin en fijn wit gespikkeld, over de rug twee witte lengtestrepen, die naar de kop toe geelachtig worden; onder de spiracula een brede gele lengtestreep; hoorn op segment elf blauw met gele punt; kop groen of bruin.
De hommelvlinder (Hemaris tityus) en de glasvleugelpijlstaart (Hemaris fuciformis) hebben grotendeels doorschijnende vleugels. Ook is bij deze soorten het achterlijf gevarieerder getekend; vooral de goudkleurige haren, die het meest opvallen bij verse vlinders, zijn kenmerkend.
hommelvlinder
Hemaris tityus
SPHINGIDAE: Macroglossinae
glasvleugelpijlstaart
Hemaris fuciformis
SPHINGIDAE: Macroglossinae
Februari-november. De meeste waarnemingen worden gedaan in augustus en september. De laatste jaren wordt deze soort ook af en toe waargenomen in het vroege voorjaar en er is in elk geval één overwinterend exemplaar waargenomen. De vlinders vliegen overdag, vooral bij zonnig weer maar soms ook bij bewolking of zelfs in lichte regen; ze bezoeken allerlei soorten planten met buisvormige bloemen. Ze worden ook af en toe in de schemering of in het donker waargenomen.
Rups: mei-oktober. De meeste rupsen worden waargenomen in augustus. De rups verpopt zich in een losse cocon die dicht bij de grond of tussen bladeren van de waardplant gesponnen wordt.
Waardplanten vooral Walstrosoorten waaronder kleefkruid maar ook meekrap.
Vrijwel alle biotopen; ook tuinen.
Zeer algemeen. Een trekvlinder die in wisselende aantallen per jaar in het hele land kan worden waargenomen.
Algemeen. Een trekvlinder die in wisselende aantallen wordt gezien; soms talrijk.
Van noordwest-Afrika via Zuid-Europa (Iberisch schiereiland, Zuid-Frankrijk, Italië en de Balkan) en Klein-Azië tot Japan. Trekkende vlinders gaan Europa in tot bij de poolcirkel.
Bij het foerageren gedraagt de vlinder zich als een kolibrie; hij hangt stil voor een bloem met zeer actieve vleugels en met de lange roltong ver in de bloem gestoken.
Meekrapvlinder: kwam vroeger veel voor in Zeeland waar de soort meekrap als waardplant had.
Macroglossum: makros is groot, lang en glosse is de tong. Linnaeus noteerde in een voetnoot over pijlstaarten dat ze vliegend voor een bloem nectar zogen; hij zag over het hoofd dat bij een aantal soorten het mondgedeelte sterk is gereduceerd.
stellatarum: Stellatae is een synoniem van Rubiaceae, de familie waar ook walstro en Rubia peregrina toe behoren; volgens Linnaeus voedselpalnten van de rups.
Macroglossa stellatarum (Linnaeus, 1758)
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
lindepijlstaart
Mimas tiliae
gestreepte pijlstaart
Hyles livornica
groot avondrood
Deilephila elpenor
wolfsmelkpijlstaart
Hyles euphorbiae
ligusterpijlstaart
Sphinx ligustri
walstropijlstaart
Hyles gallii