Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor, maar wordt in de westelijke helft van het land duidelijk minder waargenomen dan in de oostelijke helft van het land. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 20-26 mm. De zilverachtig witte voorvleugel is smal en loopt spits toe; langs de randen liggen donkerbruine of zwarte vlekken. Een belangrijk kenmerk is de helderwitte wig in de binnenrandhoek, die duidelijk afsteekt tegen het zwart en altijd eindigt vóór het midden van de voorvleugel. Er is weinig variatie. De antennen van het mannetje zijn licht geveerd.
Tot 40 mm; lichaam zeer glanzend als gevernist; kleur grijs tot purperachtig bruin met over de rug een brede zwartachtige middenband en op de flanken een brede, heldergele lengteband; segment elf met een zwarte, puntige bult; kop witachtig met een netwerk van zwartachtige lijntjes.
De brandvlerkvlinder (P. tremula) heeft een smallere en langere witachtige wig die doorloopt tot voorbij het midden van de vleugel en minder sterk opvalt dan bij de berkenbrandvlinder; bovendien is de franje aan de achtervleugel veel lichter, bijna wit van kleur.
brandvlerkvlinder
Pheosia tremula
NOTODONTIDAE: Notodontinae
Brandvlerkvlinder (Pheosia tremula).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
brandvlerkvlinder
Pheosia tremula
NOTODONTIDAE: Notodontinae
Half april-eind september in twee generaties. De vlinders komen op licht.
Rups: juni-september. De soort overwintert als pop in een stevige cocon in de grond.
Berk.
Bossen, heiden, parken en tuinen.
Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor, maar wordt in de westelijke helft van het land duidelijk minder waargenomen dan in de oostelijke helft van het land. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land, behalve in West-Vlaanderen waar de soort lokaal voorkomt.
Van het noorden van het Iberisch schiereiland (Pyreneeën) via West- en Midden-Europa, inclusief de Britse eilanden en ook van heel Noord-Europa (Scandinavië) via de gematigde zone tot Kamtsjatka en het Amoergebied. Naar het zuiden tot het noorden van de Middellandse Zee en de noordkant van de Zwarte Zee.
Vlerk is een oude term voor vleugel. Jan Christian Sepp (circa 1770) schrijft dat de toevoeging 'brand' volgens de entomoloog Müller (waarschijnlijk de Deen Otto Friedrich Müller, 1730-1784) mogelijk te maken heeft met 'de kleur van hout, het geen door vryving byna begint te branden'. De toevoeging 'berken' heeft te maken met de waardplant van deze nachtvlinder. Meer over Nederlandse namen
Pheosia: pheos is een stekelige plant, een doorn; naar de tapse witte vlek aan de achterrand van de vleugel. Deze vlekken zijn kenmerkend voor de enige twee soorten die Hübner in de genus onderbracht.
gnoma: gnoma is een merkteken, verwijzend naar de witte tapse vlek.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
berkenhermelijnvlinder
Furcula bicuspis
pluimspinner
Ptilophora plumigera
eikentandvlinder
Peridea anceps
tweekleurige tandvlinder
Leucodonta bicoloria
geelbruine tandvlinder
Notodonta torva
dromedaris
Notodonta dromedarius