bont dikkopje Carterocephalus palaemon

Het bont dikkopje is een markante soort van open bossen op vochtige plaatsen.
Familie
dikkopjes (HESPERIIDAE)
Onderfamilie
Heteropterinae / Carterocephalus palaemon
Groep
Dagvlinder
Hoe moeilijk te herkennen
(goed tot redelijk goed te determineren)
Zeldzaamheid

Een vrij zeldzame standvlinder die vliegt in twee gescheiden gebieden: enerzijds Noord-Brabant en Midden-Limburg (inclusief een populatie bij Schinveld) en anderzijds het oostelijke deel van de Achterhoek en Twente. Vanaf 1993 breidt de soort zich ook enigszins uit richting West-Brabant.

Rode lijst
thans niet bedreigd

Verspreiding
Vliegtijd
Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: circa 13 mm. De bovenkant van de vleugels is donkerbruin met oranjegele vlekken.

Kenmerken rups

Tot 23 mm; lichaam groen met donkergroene en witte lijnen, wordt voor de overwintering bleek geel; na de overwintering is het lichaam licht bruinachtig wit met rozeachtig bruine en witte lijnen op rug en flanken; de grote kop is aanvankelijk groen en wordt later lichtbruin.

Gelijkende soorten rups

Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola), geelsprietdikkopje (Thymelicus sylvestris) en spiegeldikkopje (Heteropterus morpheus).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).

Vliegtijd en gedrag

Half mei-half juni in één generatie. De mannetjes zijn snelle vliegers en vertonen territoriaal gedrag vanaf een tak of een hoge grasspriet. De vlinders voeden zich met nectar van onder andere braam en echte koekoeksbloem.

Vlinders zijn waargenomen tussen 27 april en 11 augustus.

Levenscyclus

Rups: half juni-begin mei. De soort overwintert als volgroeide rups tussen samengesponnen grasbladeren. In het voorjaar vindt, na een zonnebad van een dag of tien, de verpopping plaats. Het kenmerkende vraatspoor van de rups bestaat uit twee schuin tegenover elkaar liggende halfronde gaten aan weerszijden van een grasspriet. De eieren worden afzonderlijk afgezet op de waardplant.

ei-afzet
De eitjes van het bont dikkopje worden afzonderlijk afgezet op de bovenkam van jonge bladeren van pijpenstrootje of hennegras. Vroeger leefde de soort in Zuid-Limburg op boskortsteel, misschien ook op gevinde kortsteel. Voordat het vrouwtje de eitjes afzet, voedt zij zich met nectar van kruiden op bloemrijke en beschutte plaatsen.

rups en verpopping
Direct na uitkomen spint de rups een kokertje van een grasspriet, waarin hij zich overdag verbergt. 's Nachts verlaat hij zijn koker om te eten. Als het blad rondom dit kokertje grotendeels is opgegeten, zoekt hij een andere stengel en spint opnieuw een schuilplaats. Rupsen eten alleen de groene bladeren. Ze groeien traag en zijn afhankelijk van een lange en aanhoudende groei van de waardplant. In het najaar leven de grotere rupsen vrij op de plant. Dan maken zij aan weerszijden van een grasspriet een inkeping, waardoor de plant geen voedingsstoffen meer naar de wortels kan verplaatsen en het voedselgehalte in de bladeren hoog blijft. Hierdoor komt het dat planten waarop rupsen leven aan het einde van het seizoen nog groen en voedselrijk zijn en onbezette planten helemaal verdord. Om te overwinteren spint de rups een stevig kokervormig hibernaculum van meerdere grasbladeren en verkleurt dan van lichtgroen naar lichtbruin, wat overeen komt met de verkleuring van het gras. Aan het begin van de lente verlaat hij zijn hibernaculum, en duurt het nog één à twee weken voordat hij zich verpopt. In deze periode zont de rups veel. Het blijkt dat rupsen die weinig zon hebben gehad dicht bij de grond verpoppen, terwijl rupsen die meer zonnewarmte hebben ontvangen dit aan de bovenkant van een oud blad doen.

vlinders
De vlinders voeden zich met nectar van verschillende planten, vooral braam en echte koekoeksbloem. Mannetjes verdedigen een territorium, meestal een beschutte, zonnige ruigte met enkele struiken. Vaak zit het mannetje op een hoge grasspriet of tak. Wanneer een ander mannetje het territorium binnenvliegt, verjaagt hij die met een spiraalvlucht, waarbij de vlinders wel 25 tot 30 meter ver kunnen vliegen. Meestal keert de territoriumbezitter daarna terug. Mannetjes zijn actieve vliegers en maken veel snelle en korte vluchten om een paringsbereid vrouwtje te vinden. Het aantal vlinders op de vliegplaatsen is hoog, circa 40 per hectare.

Waardplanten

Vooral pijpenstrootje, hennegras en kortsteel spp.

Habitat

Vochtige, grazige vegetaties langs bosranden en bospaden.

Het bont dikkopje leeft op de overgang van vochtige graslanden naar vochtige bossen, zoals open plekken en brede bospaden in elzenbroekbossen, langs sloten grenzend aan bossen of houtwallen en bij vennen aan de rand van struweelrijke heide. De biotoop is vrij zonnig maar beschut en meestal kleiner dan een hectare. In het algemeen worden waardplanten gebruikt die tot een meter uit de bosrand staan of op een open en vrij vochtige, grazige en schaduwrijke plaats in het bos groeien. Omdat de rups zo lang op de waardplant aanwezig is, dient een deel van de grazige vegetatie in de winter te blijven overstaan. Ook mogen de planten niet te vroeg verdorren, bijvoorbeeld door verdroging.Vroeger leefde het bont dikkopje, net als nu nog in delen van België, in kalkgraslanden nabij bosranden.

Zeldzaamheid

Een vrij zeldzame standvlinder die vliegt in twee gescheiden gebieden: enerzijds Noord-Brabant en Midden-Limburg (inclusief een populatie bij Schinveld) en anderzijds het oostelijke deel van de Achterhoek en Twente. Vanaf 1993 breidt de soort zich ook enigszins uit richting West-Brabant.

Mobiliteit

Het bont dikkopje is weinig mobiel. Er zijn weinig waarnemingen bekend van trekkende exemplaren. Wel heeft de soort zich in de jaren negentig in West-Brabant uitgebreid; blijkbaar kan de soort afstanden van in elk geval enkele kilometers goed overbruggen. Daarnaast worden er zo nu en dan zwervende vlinders gevonden, bijvoorbeeld op het Leersumse veld.

Regionaal

In Nederland vloog het bont dikkopje aan het begin van de twintigste eeuw op grote delen van de zandgronden en in ZuidLimburg. In de periode tussen 1900 en 1930 ging de soort hard achteruit. Daarna herstelde hij zich licht tot eind jaren zestig, waarna de stand opnieuw verslechterde en de soort zelfs uit grote delen van Limburg en het gebied van de Gelderse IJssel verdween. Vanaf eind jaren zeventig is het voorkomen tamelijk constant. Sinds 1990 komt de soort in twee gebieden voor: enerzijds Brabant en (vooral Midden-)Limburg en anderzijds het oosten van de Achterhoek en Twente. Vanaf 1993 breidt de soort zich enigszins uit richting West-Brabant; met name in de omgeving van Zundert zijn enkele nieuwe vliegplaatsen ontdekt. Het bont dikkopje is tegenwoordig een vrij zeldzame standvlinder.

Europa

Op Europese schaal is het bont dikkopje niet bedreigd en in veel landen is het voorkomen stabiel. Uit tien landen wordt echter een achteruitgang gemeld en de vlinder staat op de Vlaamse, Waalse en Britse Rode Lijst; in Duitsland is hij bijna bedreigd.

Mondiaal

Het bont dikkopje komt voor van Schotland tot Japan en Noord-Amerika en van Scandinavië tot Noord-Spanje. In grote delen van Noordwest-Europa en Zuid-Europa ontbreekt hij.

Trend op lange en korte termijn
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.


De resultaten uit het Landelijk Meetnet Vlinders zijn te onzeker om daaruit conclusies te trekken; de stand van het bont dikkopje lijkt min of meer stabiel te zijn.

Verspreiding in Nederland in vier perioden
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
voor 1950
1950 - 1979
1980 - 1999
2000 - 2015
Trends


De resultaten uit het Landelijk Meetnet Vlinders zijn te onzeker om daaruit conclusies te trekken; de stand van het bont dikkopje lijkt min of meer stabiel te zijn.

Wet natuurbescherming
Deze vlinder is beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming.
Concrete bedreiging

Verdroging van bosgebieden, dichtgroeien van bospaden en open plekken.

Aanbevolen beheersmaatregel

Voor het behoud van deze soort is het gewenst dat:

  • het leefgebied niet verder verdroogt. Door verdroging bevatten de waardplanten in het najaar onvoldoende voedsel, waardoor de rups sterft.
  • het leefgebied niet dichtgroeit. Kleinschalig (bos)beheer met behoud van brede bospaden en open, zonnige, bloemrijke plekken, is wenselijk. Hakhoutbeheer gecombineerd met gefaseerd maaien in de ruigten en zomen verdient de voorkeur.
  • de biotoop gefaseerd beheerd wordt. Omdat de rupsen lang op de waardplant aanwezig zijn, is een beheer waarbij het hele jaar door een deel van de grazige vegetatie blijft overstaan, van groot belang. Delen van vochtige hooilanden moeten niet gemaaid worden, zodat (groene) waardplanten, nectarplanten en overwinteringplaatsen aanwezig blijven.
  • bermen van sloten waar deze soort voorkomt slechts eens in de drie jaar gemaaid worden. In bijvoorbeeld Noord-Brabant leeft deze soort ook langs sloten in het agrarisch gebied en is hennegras de waardplant. Daar is het gunstig de sloten eens per drie jaar te schonen en het maaisel op de kant te deponeren. Hennegras groeit dan plaatselijk en niet in een te hoge dichtheid. De vlinder maakt namelijk geen gebruik van hennegras dat in een hoge dichtheid groeit.


Toekomst
Het bont dikkopje blijft ook in de toekomst waarschijnlijk een vrij zeldzame standvlinder.

Engelse naam
Chequered Skipper
Duitse naam
Grosswegerichfalter, Gelbwürfeliger Dickkopffalter
Franse naam
l'Echiquier
Oud Nederlandse naam
dravik-dikkopje, geelgevlekt dikkopje
Synoniemen
Carterocephalus paniscus, Pamphila palaemon
Toelichting wetenschappelijke naam

Carterocephalus: karteros is sterk en kephale is de kop: grote kop met ver uit elkaar staande antennes.
palaemon: Palaemon is de latere naam van Melicerta, zoon van Athamas en Ino. Toen Athamas gek werd en zijn familie probeerde te vernietigen, sprong Ino met de baby Melicerta op haar arm van een klif in zee. Poseidon (Neptunus) had medelijden met hen en veranderde ze in zeegoden, Melicerta onder de nieuwe naam Palaemon. De Romeinen beschouwden hem als de bewaker van de havens. Dit verhaal komt voor in de cantate Ino van Telemann.

Auteursnaam en jaartal
(Pallas, 1771)

Soorten uit dezelfde familie dikkopjes (HESPERIIDAE)

kalkgraslanddikkopje
Spialia sertorius

rood spikkeldikkopje
Pyrgus cirsii

bretons spikkeldikkopje
Pyrgus armoricanus

dwergdikkopje
Thymelicus acteon

geelsprietdikkopje
Thymelicus sylvestris

bont dikkopje
Carterocephalus palaemon

alle soorten uit deze familie