Zeer algemeen. Een soort die vooral voorkomt in de oostelijke en zuidelijke helft van het land; lokaal ook elders. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 13-15 mm. Deze spinneruil heeft een warmbruine of grijsachtig bruine, vaak lila getinte voorvleugel. Langs de binnenste dwarslijn loopt een smalle donkere band en langs de buitenste dwarslijn loopt een brede donkere band; heel soms zijn deze dwarsbanden afwezig. In het zoomveld bevindt zich langs de voorrand een grote donkerbruine vlek. Doordat deze spinneruil bij het neerstrijken vaak met gespreide vleugels gaat zitten, is de achtervleugel goed te zien. De binnenste helft van de achtervleugel is donkerbruin, de buitenste helft is oranjegeel met donkere aders en een smalle donkere dwarsband. De genoemde combinatie van kenmerken is uniek en weinig variabel. De onderzijde van zowel de voor- als de achtervleugel heeft een oranjegele kleur met een donkerbruine tekening; de vlinder maakt daardoor in vlucht een kleurige indruk.
Tot 40 mm; lang en slank; een 'semi-spanrups' met slechts drie paar buikpoten; lichaam bruinachtig wit met geelachtig bruine lengtestrepen; onder de lijn van de spiracula een witachtige of geelachtige lengtestreep, die langs de onderkant soms donkerbruin gezoomd is; kop witachtig met lijnen in het verlengde met die van het lichaam.
Mi-vlinder (Euclidia mi).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
mi-vlinder
Euclidia mi
EREBIDAE: Erebinae
Half april-half augustus in twee generaties. De vlinders zijn overdag actief bij zonnig of bewolkt warm weer en zijn gemakkelijk te verstoren, waarbij ze een klein stukje opvliegen en weer gaan zitten.
Rups: mei-juni en augustus-september. De rups is ´s nachts actief en rust overdag langs een stengel van de waardplant. De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
Diverse kruidachtige planten, waaronder klaver, rolklaver, hopklaver, wikke en luzerne.
(Kalk)graslanden, bloemrijke hooilanden, bosranden, wegbermen en spoordijken.
Zeer algemeen. Een soort die vooral voorkomt in de oostelijke en zuidelijke helft van het land; lokaal ook elders. RL: niet bedreigd.
Algemeen in nagenoeg het hele land. Toegenomen.
Van de Midden-Atlas in Marokko via Zuid- en Midden-Europa tot Schotland. In Scandinavië tot ver boven de poolcirkel. Naar het oosten komt glyphica voor van Centraal-Azië tot Mongolië.
Dit uiltje is bruin en vliegt overdag; duidelijker kan een soortnaaam niet zijn.
Euclidia: Euclides is de Griekse meetkundige (geometrie). Op de vleugels zou een geometrische tekening zijn te onderkennen. Ochsenheimer nam de naam over uit Hübner's Tentamen uit 1806.
glyphica: gluphe is een embleem, een devies. Linnaeus schrijft: 'de vleugels tonen zwarte hiëroglyphen'.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting
donkerbruine snuituil
Idia calvaria
purperuiltje
Phytometra viridaria
rood weeskind
Catocala nupta
tijgerbeertje
Setina irrorella
baardsnuituil
Pechipogo strigilata
gele tijger
Spilosoma lutea