Algemeen. Komt vooral voor in de kuststreek; ook elders wordt deze soort af en toe waargenomen. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: ♂ 16-20 mm, ♀ 18-19 mm. De bovenzijde van de vleugels is enigszins zijdeachtig en zuiver wit, hoewel het mannetje soms enkele kleine donkere vlekjes bij de binnenrandhoek van de voorvleugel heeft. De bovenkant van het achterlijf van het mannetje is van voren wit maar aan het uiteinde diep chocolade- of roestbruin van kleur en sterk behaard. Bij het vrouwtje is de hele bovenkant van het achterlijf bruinachtig grijs met aan het uiteinde een grote bolvormige toef donkerbruine haren. Bij verstoring tonen de vlinders vaak het uiteinde van het achterlijf door het omhoog te steken of om te krullen. De antennen van het mannetje zijn sterk geveerd, die van het vrouwtje slechts licht geveerd.
Tot 32 mm; lichaam zwartachtig grijs, bedekt met borstels van korte, grijsachtig bruine haren, op kleine wratjes ingeplant; over de rug een gebroken, dubbele oranjerode lengtestreep met aan weerszijden een rij borsteltjes van zeer korte witte haartjes; segment negen en tien elk met een verheven rode vlek op het midden van de rug; kop glimmend zwart. De haren kunnen een vervelende uitslag veroorzaken.
De donsvlinder (E. similis) heeft een grotendeels wit achterlijf met een goudgeel of oranjebruin uiteinde en het mannetje heeft een duidelijke donkere vlek in de binnenrandhoek. Zie ook de moerasspinner (Laelia coenosa), de satijnvlinder (Leucoma salicis) en de zwarte-l-vlinder (Arctornis l-nigrum).
zwarte-l-vlinder
Arctornis l-nigrum
EREBIDAE: Lymantriinae
moerasspinner
Laelia coenosa
EREBIDAE: Lymantriinae
satijnvlinder
Leucoma salicis
EREBIDAE: Lymantriinae
donsvlinder
Euproctis similis
EREBIDAE: Lymantriinae
Eind mei-eind augustus in één generatie. De vlinders komen op licht.
Rups: september-juni. De soort overwintert als jonge rups, met meerdere bij elkaar in een taai gemeenschappelijk spinsel aan een tak van de waardplant. Deze zogenoemde winternesten bevinden zich vaak aan het uiteinde van de takken zodat ze veel zon vangen. De rupsen, die sterk irriterende haren hebben, verpoppen zich, soms gemeenschappelijk, in een cocon tussen de bladeren aan de waardplant of in de strooisellaag. De eieren worden in groepen afgezet en bedekt met haren van het achterlijf van het vrouwtje.
Diverse loofbomen en struiken waaronder de walnoot, wilg en meidoorn; in de kuststreek vooral duindoorn.
Vooral duindoornstruwelen langs de kust; in het binnenland struwelen, parken en soms tuinen (soms schadelijk in eikenlanen en meidoornaanplanten).
Algemeen. Komt vooral voor in de kuststreek; ook elders wordt deze soort af en toe waargenomen. RL: gevoelig.
Vrij algemeen in de kuststreek; elders in Vlaanderen zeldzaam en grotendeels ontbrekend. In Wallonië bekend uit alle provincies, maar zeldzaam en lokaal.
Van het zuidwestelijke Middellandse Zeegebied, ook landen in Noordwest-Afrika en het Iberisch schiereiland, via West- en Midden-Europa, inclusief Zuid-Engeland, oostwaarts tot Rusland. Naar het noorden tot in Scandinavië en naar het zuiden via Italië, de Balkan, Turkije en de Kaspische Zee tot Midden-Azië. In Noord-Amerika, al meer dan 100 jaar geleden, geïmporteerd.
Bastaardsatijnvlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders'; Ter Haar gebruikte overigens een iets andere spelling, namelijk 'basterdsatijnvlinder'.
De vlinder lijkt veel op de satijnvlinder.
Ook in de tuinbouw wordt de naam bastaardsatijnvlinder gebruikt (soms schadelijk door kaalvraat).
Euproctis: eu is goed en proktos is de anus, de achterkant, naar de sterk ontwikkelde anale pluim.
chrysorrhoea: khrusos is goud en rheo is vloeien, naar de mooie, vloeiende gouden staart. Haworth (1803) vond dat deze naam beter paste bij E. similis en hernoemde deze soort naar phaeorrhoeus, phaios is een beetje donker.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
mi-vlinder
Euclidia mi
bleek beertje
Nudaria mundana
phegeavlinder
Amata phegea
purperuiltje
Phytometra viridaria
dubbelstipsnuituil
Hypena obsitalis
paddenstoeluil
Parascotia fuliginaria