Van deze soort is slechts één waarneming bekend uit 1973 in Tegelen.
Voorvleugellengte: 12-15 mm. Op de driehoekige, lichtbruine voorvleugel bevinden zich drie witte doorschijnende vlekken in de achterrand. De kleine achtervleugel is okergeel met een zeer brede bruine rand bij het vrouwtje en bruin met een doorzichtig centrum bij het mannetje.
Ter Haar: Rups zwart met een gele ruglijn en twee gele lijnen opzij. Kop zwartbruin.
Juli-augustus in één generatie. De vlinders komen op licht en laten zich overdag opjagen uit de struiken.
Rups: tot mei. De verpopping vindt plaats in een licht spinsel.
Korstmossen op bomen en stenen; ook lage planten.
Van deze soort is slechts één waarneming bekend uit 1973 in Tegelen.
Zeer zeldzaam. Komt erg lokaal voor in Namen en Luik.
Zuid- en Midden-Europa.
Van Midden-Spanje via Zuid- en Midden-Europa tot de Oeral en de Zwarte Zee. Naar het zuidoosten in Turkije, Armenië en in de Kaukasus.
dienares
Voor de achtergrond van deze Nederlandse naam zie bij 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Dysauxes: dusauxes =langzaam groeiend. Dit slaat op de kleine achtervleugel die de groei van de voorvleugel niet kon bijhouden.
ancilla: ancilla is een dienstmeisje. Vlinders met een gekleurde achtervleugel voorzag Linnaeus van een vrouwelijke naam; bij voorkeur van een vrouw met een dienend beroep. Ook bij deze soort is dat het geval, net als bij onder andere Noctua pronuba (bruidsmeisje) en Arctia villica (huishoudster).
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
streepkokerbeertje
Eilema complana
grasbeertje
Coscinia cribraria
gepluimde snuituil
Pechipogo plumigeralis
karmozijnrood weeskind
Catocala sponsa
populierenweeskind
Catocala elocata
wikke-uil
Lygephila pastinum