Vrij zeldzaam. Wordt lokaal waargenomen in de oostelijke helft van het land, vrijwel uitsluitend in de Peel en in Drenthe. RL: bedreigd.
Voorvleugellengte: 28-42 mm. De grote afmetingen, vooral van het vrouwtje, de oranje- tot purperbruine kleur, de opvallend geschulpte achterrand van de vleugel en de vooruitstekende palpen onderscheiden deze soort van de meest verwante soorten. De dwarslijnen bestaan uit doorgaans geheel ononderbroken lijnen waarvan de buitenste dwarslijn en de golflijn opvallend geschulpt zijn. Soms komen exemplaren voor met een donkerder, meer grijze kleur met een paarse tint; het voorste deel van de achtervleugel is echter altijd opvallend oranjebruin.
Tot 80 mm; lichaam grijs, zeer dicht zwart gespikkeld en overdekt met fijne zwartachtige haren; op de rug van de segmenten twee en drie een transversale blauw en zwarte band; segment elf met een klein zwart bultje; laag aan de flanken een rij vlezige uitstulpingen die met lange, zwartachtige haren zijn overdekt; kop zwart met lichtgrijze tekening.
Lijkt sterk op het populierenblad (G. populifolia); vooral exemplaren met onduidelijke dwarslijnen zijn soms moeilijk hiervan te onderscheiden. Het populierenblad is echter lichter van kleur en vertoont slechts weinig grijs. De dwarslijnen bestaan altijd duidelijk uit losse vlekjes. De achterrand is minder gekarteld. Ook is de voorvleugel smaller. Over het midden van de bovenkant van de kop en het borststuk loopt een donkere lijn.
populierenblad
Gastropacha populifolia
LASIOCAMPIDAE: Pinarinae
Zwarte herfstspinner (Poecilocampa populi), espenblad (Phyllodesma tremulifolia), populierenblad (Gastropacha populifolia) en kersenspinner (Odonestis pruni).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
zwarte herfstspinner
Poecilocampa populi
LASIOCAMPIDAE: Pinarinae
populierenblad
Gastropacha populifolia
LASIOCAMPIDAE: Pinarinae
espenblad
Phyllodesma tremulifolia
LASIOCAMPIDAE: Pinarinae
Juni-begin augustus in één generatie. De vlinders vliegen ´s nachts en komen in kleine aantallen op licht.
Rups: september-juni. De rups foerageert ´s nachts; in een later stadium rust hij overdag laag tegen een stam en verpopt zich in een stevige cocon dicht bij de grond, vastgehecht aan de vegetatie. De soort overwintert als jonge rups.
Diverse loofbomen, met een voorkeur voor wilg, sporkehout en lijsterbes.
Vooral veengebieden en natte heiden.
Vrij zeldzaam. Wordt lokaal waargenomen in de oostelijke helft van het land, vrijwel uitsluitend in de Peel en in Drenthe. RL: bedreigd.
Zeer zeldzaam en sterk achteruitgegaan. Houdt stand aan de Westkust en zeer lokaal in de Limburgse Kempen. Algemener in Wallonië met verspreide vindplaatsen ten zuiden van Samber en Maas en een bolwerk in de Viroinvallei.
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via West-Europa inclusief de Britse eilanden oostwaarts via het gematigde en deels het subtropische gebied naar Oost-Azië (Japan, China, Korea). De noordelijke grens loopt over Zuid-Scandinavië en de zuidelijke via het Middellandse Zeegebied (niet in Noord-Afrika) tot de Zwarte Zee.
Linnaeus vond van deze soort dat de vlinder in rust gelijkenis vertoonde met een eikenblad.
Gastropacha: gaster is een buik en pakhus is dik. Gedoeld wordt op het dikke lijf van de vlinder. Macleod dacht aan een relatie met phakos, een linze, maar dat is wel erg ver gezocht.
quercifolia: Quercus is een eik en folium is een blad. Linnaeus heeft het hier niet over een waardplant maar over de gelijkenis van een rustende vlinder met een blad.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
zwarte herfstspinner
Poecilocampa populi
heideringelrups
Malacosoma castrensis
veelvraat
Macrothylacia rubi
kleine hageheld
Lasiocampa trifolii
bosrandspinner
Eriogaster catax
ringelrups
Malacosoma neustria