Algemeen. Komt in de duinen en in bosachtige gebieden verspreid over de zandgronden in het binnenland voor; op sommige vliegplaatsen talrijk. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 15-22 mm. Kan nauwelijks worden verward met andere nachtvlindersoorten die in de herfst vliegen. Opvallend zijn de roomwitte dwarslijnen op de antracietzwarte voorvleugel en de karakteristiekeroomkleurige kraag. Er is weinig variatie, alleen is het vrouwtje veel groter dan het mannetje.
Tot 50 mm; overdekt met korte, fijne grijze haartjes; lichaam lichtgrijs met zeer fijne donkergrijze of zwarte stipjes; soms met een okerkleurige zweem op de rug; nek- en anaalschild op resp. segment een en dertien sterk roodachtig bruin getekend; kop lichtgrijs met zwarte vlekjes.
Exemplaren van de veel zeldzamere,
eveneens donker gekleurde wolspinner (Eriogaster lanestris) die in september en oktober vliegen, zijn diep roodbruin van kleur en hebben een opvallende witte ovale middenvlek.
wolspinner
Eriogaster lanestris
LASIOCAMPIDAE: Poecilocampinae
Espenblad (Phyllodesma tremulifolia), populierenblad (Gastropacha populifolia), eikenblad (Gastropacha quercifolia) en kersenspinner (Odonestis pruni).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
eikenblad
Gastropacha quercifolia
LASIOCAMPIDAE: Poecilocampinae
populierenblad
Gastropacha populifolia
LASIOCAMPIDAE: Poecilocampinae
espenblad
Phyllodesma tremulifolia
LASIOCAMPIDAE: Poecilocampinae
kersenspinner
Odonestis pruni
LASIOCAMPIDAE: Poecilocampinae
Begin oktober-eind november in één generatie. De vlinders vliegen ´s nachts en komen op licht, soms in grote aantallen; verder worden ze zelden waargenomen.
Rups: mei-juli. De rups foerageert ´s nachts en rust overdag tegen een twijg of tegen de boomschors. De rups verpopt zich onder de schors of in de strooisellaag in een cocon waarin aarde wordt verwerkt. De soort overwintert als ei vastgehecht aan de bast van een twijg of de stam.
Diverse loofbomen, waaronder eik, linde, populier en berk.
Vooral bossen, struwelen en oudere tuinen.
Algemeen. Komt in de duinen en in bosachtige gebieden verspreid over de zandgronden in het binnenland voor; op sommige vliegplaatsen talrijk. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen en wijdverbreid. Lokaal soms in hoge aantallen.
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via West-, Midden- en Noord-Europa naar het oosten tot Oost-Azië. Niet in het Middelllandse Zeegebied met uitzondering van de landen ten noorden ervan. Ook niet in het uiterste noorden van Scandinavië.
De rupsen van de Spinner-familie spinnen een meer of minder stevige cocon om in te gaan verpoppen.
De zwarte herfstspinner vliegt in de herfst (vooral november) en de kleur is zeer donker bruin, bijna zwart.
Poecilocampa: poikilos is gevarieerd, vol afwisseling en kampe is larve; vanwege de variëteit van de rupsen.
populi: Populi is het plantengenus populier, door Linnaeus genoemd als een van de waardplanten.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
eikenblad
Gastropacha quercifolia
hulstblad
Phyllodesma ilicifolia
kersenspinner
Odonestis pruni
dennenspinner
Dendrolimus pini
veelvraat
Macrothylacia rubi
bosrandspinner
Eriogaster catax