Zeldzaam. Een soort met een zeer beperkte verspreiding; de meeste waarnemingen komen uit Gelderland, Limburg en het noordoosten van Noord-Brabant. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 15-22 mm. De gele voorvleugel van het mannetje heeft op de aders zwarte lengtestrepen. Tussen het midden van de vleugel en de vleugelpunt bevindt zich doorgaans een zwarte halvemaanvormige vlek. Het vrouwtje is iets bleker en heeft in plaats van de maanvormige vlek twee kleine stippen; bovendien zijn de zwarte strepen beperkt tot de achterrand. Soms komen bleke mannetjes of zwaar gestreepte vrouwtjes voor. De achtervleugel is oranjegeel met een zwarte maanvormige vlek en een zwarte zoom. Deze zoom varieert in breedte en is soms onderbroken; heel soms is bijna de hele achtervleugel zwart.
Roodbandbeer (Diacrisia sannio).
roodbandbeer
Diacrisia sannio
EREBIDAE: Arctiinae
Begin juni-eind augustus in één generatie. De vlinders zijn overdag actief.
Rups: augustus-juni. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een cocon op de grond.
Diverse grassen, kruidachtige planten en houtige planten, waaronder zwenkgras, schapengras, buntgras en struikhei.
Droge warme schrale plaatsen, zoals heiden en open plekken in het bos.
Zeldzaam. Een soort met een zeer beperkte verspreiding; de meeste waarnemingen komen uit Gelderland, Limburg en het noordoosten van Noord-Brabant. RL: gevoelig.
Zeer zeldzaam. Recent bekend van één vindplaats in Noord-Limburg. Verdwenen in Wallonië.
Van het Iberisch schiereiland via Midden-Europa en via de gematigde zone naar het oosten tot in het Amoergebied. Naar het noorden tot de Oostzee en de Baltische staten. In het zuiden van het noordelijk Middellandse Zeegebied, inclusief Italië en de Balkan tot Voor-Azië.
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
Twee beertjes hebben, afwijkend van de andere beertjes, grassoorten als waardplant en beide hebben een streeppatroon op de vleugels: Coscinia cribraria, die een witte tot lichtgrijze grondkleur onder de strepen heeft en deze soort, Coscinia striata, met een gele grondkleur.
Coscinia: koskinon is een zeef, naar het patroon op de voorvleugel.
striata: striatus is gestreept, naar de zwarte schaduwen langs de aders van de voorvleugel van het mannetje.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
klein muisbeertje
Pelosia obtusa
roodbandbeer
Diacrisia sannio
witte tijger
Spilosoma lubricipeda
vaal kokerbeertje
Eilema caniola
bruine snuituil
Hypena proboscidalis
bosbessnuituil
Hypena crassalis