Vrij zeldzaam. Komt lokaal op de zandgronden in het binnenland voor; op sommige plaatsen is de soort vrij algemeen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 15-17 mm. Deze soort is goed herkenbaar aan de overwegend donkergroene kleur, de opvallende kuif op het borststuk en een variabele marmerachtige mengeling van zwart met groene tinten en wit op de voorvleugel. Soms zijn de dwarslijnen zichtbaar als witachtige lijnen waarbij de binnenste dwarslijn en de golflijn opvallend sterk getand zijn; soms ontbreekt het wit en zijn alleen zwarte lijnen aanwezig, waaronder kenmerkende overlangse streepjes in het zoomveld.
Tot 33 mm; lichaam bleekgeel, min of meer sterk vermengd met groenachtig grijs, vaak in de vorm van gebroken lengtestrepen; op de rug witte, voor een deel zwartgerande vlekken; over de spiracula een heldergele lengtestreep; kop bleek roodachtig bruin.
April-mei in één generatie. De vlinders komen goed op licht, maar zelden op smeer of andere lokmiddelen.
Rups: mei-juni. De rups foerageert ´s nachts en rust overdag aan de onderzijde van een blad dat met behulp van spindraden naar beneden omgekruld is. De soort overwintert als pop, vaak in een compacte cocon onder het mos aan de voet van een boom of in de strooisellaag. Soms verpopt de rups zich tussen samengesponnen bladeren en valt daarmee in de herfst op de grond. De eitjes worden afzonderlijk op een takje van de waardplant afgezet.
Eik.
Oude loofbossen; soms ook struwelen met eik in bosachtige gebieden.
Vrij zeldzaam. Komt lokaal op de zandgronden in het binnenland voor; op sommige plaatsen is de soort vrij algemeen. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam en lokaal in de Kempen, de boscomplexen tussen Brugge en Gent en rond Brussel en Leuven. Nagenoeg afwezig in de rest van Vlaanderen. In Wallonië wijdverbreid en lokaal algemeen.
West-, Zuid- en Zuidoost-Europa. Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië, oostwaarts tot West-Rusland. De Oost-grens van het areaal is niet bekend. Zeer waarschijnlijk wel in Klein-Azië. Ontbreekt in het zuiden van het Iberisch schiereiland, op Corsica en op Sardinië.
Zeven soorten uit de onderfamilie Thyatirinae zijn bijeengevoegd onder de groepsnaam orvlinder (nadere toelichting zie bij de orvlinder, Tethea or). De grondkleur van deze soort is overwegend donkergroen.
Polyploca: polus is veel en ploke is dooreengevlochten; de vele door elkaar lopende lijntjes op de voorvleugel.
ridens: ridens is lachen; de betekenis is verder onduidelijk. Meerdere verklaringen zijn geopperd, zo zou er een lachend gezicht in de tekening van de voorvleugel zijn te ontdekken. Fabricius geeft geen verklaring voor zijn naamkeuze.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bruine eenstaart
Drepana curvatula
peppel-orvlinder
Tethea ocularis
eiken-orvlinder
Cymatophorina diluta
witte eenstaart
Cilix glaucata
tweestip-orvlinder
Ochropacha duplaris
berken-orvlinder
Tetheella fluctuosa