grote weerschijnvlinder Apatura iris

De grote weerschijnvlinder, met zijn prachtig blauw oplichtende vleugels, wordt het meest drinkend aangetroffen op kadavers en uitwerpselen.
Familie
aurelia's (NYMPHALIDAE)
Onderfamilie
Apaturinae / Apatura iris
Groep
Dagvlinder
Hoe moeilijk te herkennen
(goed tot redelijk goed te determineren)
Zeldzaamheid

Tot voor kort een zeldzame standvlinder met nog slechts enkele populaties in Twente, de Achterhoek en Noord-Brabant. Sinds de eeuwwisseling breidt hij zich echter weer uit en wordt op steeds meer plekken gezien, zoals in laagveenbosjes in Noordwest-Overijssel en Zuidoost-Friesland.

Rode lijst
thans niet bedreigd

Verspreiding
Vliegtijd
Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: 31-40 mm. De bovenkant van de vleugels heeft bij het mannetje een blauwpaarse glans; het vrouwtje is bruin en mist deze glans. Op de bovenkant van de voorvleugel bevindt zich vlak bij de achterrand een onopvallende, donkere vlek.

Kenmerken rups

Tot 42 mm; plomp, sterk versmald naar de uiteinden; lichaam groen, zeer fijn geelachtig wit gespikkeld met een aantal schuine, gele strepen op de flanken; kop groen met twee lange doorns met rode uiteinden, die elk een schuine gele streep dragen.

Gelijkende soorten vlinder

Zie de kleine weerschijnvlinder.

kleine weerschijnvlinder
Apatura ilia
NYMPHALIDAE: Apaturinae

Vliegtijd en gedrag

Half juni-begin augustus in één generatie. De vlinders voeden zich eerst vooral met honingdauw en sap van bloedende bomen en leven hoog in de bomen. De mannetjes komen soms naar de grond om te drinken van plassen, kadavers en soms zelf bezwete mensen. Er worden zelden meerdere vlinders bij elkaar gezien.

De uiterste data waarop een vlinder is gezien, zijn 10 juni en 25 augustus.

Levenscyclus

Rups: eind juli-eind juni. Jonge rupsen eten op een karakteristieke manier van het blad van de waardplant aan beide zijden van de nerf. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de vork van twijgen of in een groef tussen schors van de waardplant. De verpopping vindt hoog in de boom plaats.

ei-afzet
De eitjes worden op de zonnigste momenten van de dag hoog in de bomen op beschaduwde bladeren afgezet. Dat moet niet alleen een warm plekje zijn, ook moet de luchtvochtigheid er hoog zijn. Daarom staan geschikte bomen op zonnige, beschutte plaatsen. Zij zetten de eitjes afzonderlijk af op de bovenkant van oude blaadjes in vier tot vijf meter hoge wilgen. Dit is vooral het geval bij kleine inhammen langs brede bospaden en bij luw gelegen bosranden.

rups en verpopping
De jonge rups eet op een karakteristieke manier van het blad aan beide zijden van de hoofdnerf. Hij rust parallel aan de middennerf met de kop in de richting van het steeltje. Begin november verkleurt de rups van groen naar bruin en overwintert in de vork van twijgen of in groeven tussen schors van de waardboom. Afhankelijk van het weer, begint de rups tussen eind maart en begin mei weer te eten. Hij kleurt dan opnieuw groen en verpopt zich later hoog in de boom. De pop hangt aan de onderzijde van een blad, waarvan de stengel met spindraden is verstevigd.

vlinders
Eind juni verschijnen de eerste vlinders die zich vooral voeden met honingdauw en sap van bloedende bomen. Ze worden geregeld lastiggevallen door wespen en andere insecten die ook op deze zoetigheid afkomen. De dichtheid is laag: circa 0,25 tot 4 exemplaren per hectare. Doorgaans wordt maar één vlinder op een vliegplaats gezien en slechts drie keer zijn er meer dan vijf vlinders op een dag gemeld (Vijlnerbos (Limburg), de Kampina (Noord-Brabant) en het Korenburgerveen (Gelderland).
Mannetjes komen vooral ´s ochtends naar beneden en zoeken dan naar een geschikt territorium. Deze territoria liggen vaak rond markante, hoge bomen in de bosrand en soms wordt jaren achtereen dezelfde boom gebruikt. De buitenste takken dienen vaak als uitzichtpunt en indringers worden verjaagd.
Maagdelijke vrouwtjes vliegen ´s middags naar zulke bomen om mannetjes te ontmoeten en lokken hen mee naar de boomkruin om te paren. Tijdens de paring draagt het mannetje niet alleen sperma maar ook zout over, zodat de eitjes zich beter kunnen ontwikkelen. Mannetjes komen daarom regelmatig naar de grond om hun zoutvoorraad aan te vullen. Ze likken dan van wegen, sap van kadavers - soms zelfs van bezwete mensen - en kunnen worden gelokt met stinkende kazen. Vrouwtjes worden veel minder vaak nabij de grond gezien.

Waardplanten

Waardplanten vooral boswilg en soms grauwe wilg.

Habitat

Oudere, vochtige loofbossen, wilgenbroekbossen of groepen samenhangende bosjes in beekdalen.

De grote weerschijnvlinder vliegt in het genoemde habitat vooral op open plaatsen, bij bospaden, bosranden of daar waar beekjes het bos doorsnijden. Op de vliegplaatsen groeien wilgen op beschutte plaatsen in de halfschaduw en staan enkele grotere, markante bomen.

Zeldzaamheid

Tot voor kort een zeldzame standvlinder met nog slechts enkele populaties in Twente, de Achterhoek en Noord-Brabant. Sinds de eeuwwisseling breidt hij zich echter weer uit en wordt op steeds meer plekken gezien, zoals in laagveenbosjes in Noordwest-Overijssel en Zuidoost-Friesland.

Mobiliteit

De grote weerschijnvlinder is een weinig mobiele vlinder, maar er liggen soms vele kilometers tussen de boom waar de vlinders vliegen en de plek waar de rups zich ontwikkelt. Waarnemingen in Gerkensklooster en Rottumeroog (Groningen, beide in 1992) wijzen op een veel grotere mobiliteit dan in de literatuur wordt gesuggereerd.

Regionaal

In Nederland was hij aan het begin van de twintigste eeuw een vrij algemene standvlinder die in grote delen van Twente, Gelderland, Midden-Brabant en Zuid-Limburg voorkwam. Tussen 1880 en 1910 was het relatieve aantal waarnemingen het hoogst. Daarna ging de soort tot 1920 achteruit maar bleef tussen 1920-1975 min of meer stabiel. Vervolgens verslechterde de stand opnieuw en nam het aantal vliegplaatsen in Zuid-Limburg, grote delen van Gelderland en in Twente aanzienlijk af. Rond de eeuwwisseling waren er vermoedelijk maar tien of elf populaties. Sindsdien breidt de soort zich uit en lijkt inmiddels uit de grootste gevarenzone.

Europa

Op Europese schaal is de grote weerschijnvlinder niet bedreigd. Wel wordt uit 12 van de 33 landen waar de soort voorkomt een achteruitgang gemeld. In Scandinavië gaat de soort vooruit, in tegenstelling tot in Centraal- en Noordwest-Europa. Hij staat op de Vlaamse, Waalse en Britse Rode Lijst. In Duitsland staat hij niet op de Rode Lijst, maar wel in de categorie bijna bedreigd.

Mondiaal

De grote weerschijnvlinder komt voor van Zuid-Engeland tot Zuidoost-Azië en het zuiden van Scandinavië tot de Pyreneeën, Noord-Italië en Noord-Griekenland.

Trend op lange en korte termijn
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Verspreiding in Nederland in vier perioden
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
voor 1950
1950 - 1979
1980 - 1999
2000 - 2015
Wet natuurbescherming
Deze vlinder is beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming.
Concrete bedreiging

De grote weerschijnvlinder gaat door verschillende oorzaken achteruit. Aan het begin van de vorige eeuw verdween de vlinder op veel plaatsen door de ontginning van bossen. Door de omvorming tot landbouwgrond en ontwatering zijn toen veel vochtige beekbegeleidende bossen verdwenen.
Tegenwoordig is het bosbeheer waarschijnlijk de belangrijkste bedreiging voor deze soort. Door grootschalige kap en aanplant zijn kleine luwe open plekken in bossen verdwenen en ontbreekt een gevarieerde bosrand. Op plaatsen waar het bos dicht en gesloten is geworden, ontbreekt de soort. Daar moeten open plekken gecreëerd worden met een oppervlak van een vierkant waarvan een zijde ongeveer 20 tot 60 meter is (anderhalf tot viermaal de boomhoogte). Doordat de soort in zulke lage dichtheden vliegt, zijn de bestaande populaties veelal klein en liggen te geïsoleerd. Door het ophangen van nestkasten voor mezen worden veel meer rupsen gegeten dan in een natuurlijke situatie het geval zal zijn.

Aanbevolen beheersmaatregel

Met name in Limburg, Overijssel en Gelderland liggen mogelijkheden voor herstel van beken waarbij zich ook de voor deze vlinder gunstige open, beekbegeleidende bossen kunnen vormen. Een blijvende verbinding van zulke bossen is wenselijk in de Achterhoek en Twente. De vliegplaatsen in Noord-Brabant en Zuid-Limburg kunnen worden verbonden met die in België. In de omgeving van de bestaande vliegplaatsen moet verdere ontwatering worden gestopt. Door kleinschaliger beheer van vochtige loofbossen komt er meer variatie wat noodzakelijk is voor deze soort. Daarnaast moeten er in de geschikte biotoop geen nestkasten opgehangen worden voor vogels die de rupsen of poppen eten, zoals mezen.

Toekomst
Als er geen maatregelen worden genomen, wordt de verspreiding van de grote weerschijnvlinder steeds kleiner en beperkt tot enkele bossen in Gelderland en Twente.

Engelse naam
Purple Emperor
Duitse naam
Grosser Schillerfalter
Franse naam
Le Grand Mars changeant
Oud Nederlandse naam
glanskapel, weerschijnvlinder
Toelichting wetenschappelijke naam

Apatura: apatura vormt een probleem voor de naamverklaarders; wellicht is het een van de vele cryptische namen die Fabricius aan vlinders gaf.
iris: Iris was de boodschapper van de goden en de personificatie van de regenboog, een uitstekende naam vanwege de iriserende bovenkant van het mannetje.

Auteursnaam en jaartal
(Linnaeus, 1758)

Soorten uit dezelfde familie aurelia's (NYMPHALIDAE)

grote vos
Nymphalis polychloros

atalanta
Vanessa atalanta

veenhooibeestje
Coenonympha tullia

veenbesparelmoervlinder
Boloria aquilonaris

blauwe ijsvogelvlinder
Limenitis reducta

alle soorten uit deze familie