Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor; kan op sommige vliegplaatsen talrijk zijn en heeft vaak een voorkeur voor vochtige gebieden.
Voorvleugellengte: ♂ 21-29 mm, ♀ 21-35 mm. De grootste van onze wortelboorders. Het mannetje heeft doorgaans effen witte voor- en achtervleugels, die aan de onderkant bruingrijs zijn. Het vrouwtje is te herkennen aan de gele tot geelroze voorvleugel waarover onregelmatig vlekkerige oranje tot rozerode strepen lopen, één vanuit de vleugelwortel en één vanuit de vleugelpunt, die samen een soort V vormen en waarbinnen zich nog enkele vlekken bevinden. Dit patroon van schuine, meer of minder grillige strepen of bandjes is kenmerkend voor de wortelboorders.
28-32 mm. Het lijf glimt en is vuilwit; de kop is roodachtig bruin en glimt ook; de nekplaat is oranjebruin en de rups heeft ook chitineachtige plaatjes liggend op het lijf; stigma’s zijn zeer donkerbruin.
Oranje wortelboorder (Triodia sylvina), slawortelboorder (Pharmacis lupulina), gemarmerde wortelboorder (Korscheltellus fusconebulosa) en heidewortelboorder (Phymatopus hecta).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
heidewortelboorder
Phymatopus hecta
HEPIALIDAE: Hepialinae
slawortelboorder
Pharmacis lupulina
HEPIALIDAE: Hepialinae
oranje wortelboorder
Triodia sylvina
HEPIALIDAE: Hepialinae
gemarmerde wortelboorder
Korscheltellus fusconebulosa
HEPIALIDAE: Hepialinae
Half mei-eind juli in één generatie. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes vliegen in de schemering en na het invallen van de duisternis; beide komen op licht. De mannetjes voeren tijdens de schemering een opvallende baltsvlucht uit, soms met tientallen tegelijk. Ze vliegen in een slingerbeweging boven een bepaalde plek heen en weer en verspreiden daarbij een soort bokkenlucht waardoor vrouwtjes worden aangetrokken. Die vliegen op hun beurt rechtstreeks op een mannetje af, waarna ze samen op de grond vallen. Parende exemplaren zijn bij het licht van een zaklamp gemakkelijk te vinden in lage vegetatie.
Rups: juli-mei. De rups leeft onder de grond en voedt zich met wortels en (ondergrondse) stengeldelen. De rups overwintert één- of tweemaal en verpopt zich tussen de wortels.
Diverse kruidachtige planten, waaronder zuring, hop en paardenbloem. Ook allerlei grassen. In het buitenland ook brandnetel.
Grazige ruigten (zowel in open terrein als langs struwelen, bosranden en brede bospaden) en open bossen met een ondergroei van hei; soms ook gecultiveerde plaatsen zoals akkerranden, wegbermen en tuinen.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor; kan op sommige vliegplaatsen talrijk zijn en heeft vaak een voorkeur voor vochtige gebieden.
Vrij zeldzaam in Vlaanderen. Wijdverbreid in alle provincies, maar doorgaans in lage aantallen gezien. In Wallonië wijdverbreid in alle provincies.
Van Europa naar het oosten tot Japan (ssp. japonicus, Inoue, 1982). Wel in Engeland en op Sicilië; ontbreekt op Corsica, Sardinië en Kreta.
De rups van een wortelboorder boort gangen in de wortels van de waardplant. Hop is een van de waardplanten.
Hepialus: hepialos is grote opwinding; dit heeft betrekking op de levendige, afwisselende vlucht van de vlinders uit dit genus; eigenlijk van alle vlinders in deze familie.
humuli: humulus is het plantengeslacht 'hop'. Linnaeus veronderstelde dat de rupsen uitsluitend op dit plantengeslacht leefden.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
heidewortelboorder
Phymatopus hecta
slawortelboorder
Pharmacis lupulina
hopwortelboorder
Hepialus humuli
oranje wortelboorder
Triodia sylvina
gemarmerde wortelboorder
Korscheltellus fusconebulosa