Zeer algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 12-15 mm. Deze uil is goed van andere voorjaarssoorten te onderscheiden door de geringe grootte, de doorgaans lichte kleur en het gelijkmatige uiterlijk. De voorvleugel heeft een enigszins ruw aandoend spikkelig uiterlijk door de verspreid over de vleugel liggende zwartachtige schubben. Van de tekening zijn meestal alleen de smalle niervlek en soms de lichte golflijn goed te zien. De dwarslijnen zijn meestal slechts zichtbaar als rijen zwartachtige stippen; soms zijn ook de lijnen zelf vaag zichtbaar. De grondkleur is doorgaans lichtbruin, soms iets donkerder, met een grijsachtige of roodachtige tint. Soms komen donkerbruine exemplaren voor of vlinders die witachtig bestoven zijn.
Tot 30 mm; lichaam groen of bruin; de groene vorm met witte spikkels en gele ringen tussen de segmenten; over de rug een witte middenstreep en langs de spiracula een brede, witte lengteband met groene of roze zweem. De bruine vorm heeft duidelijke, zwarte vlekken; over de rug een brede witte middenstreep met aan weerszijden een smallere witte lengtestreep; beide vormen hebben op het elfde segment een brede witte dwarsstreep over de rugzijde; kop groenachtig of okerachtig wit met donkerder stippen.
De eikenvoorjaarsuil (O. miniosa) is groter, heeft een gekartelde middenband en heeft een rozeachtig witte achtervleugel. Zie ook de tweestreepvoorjaarsuil (O. cerasi) en de vroege eikenuil (Agrochola ruticilla).
vroege eikenuil
Agrochola ruticilla
NOCTUIDAE: Hadeninae
tweestreepvoorjaarsuil
Orthosia cerasi
NOCTUIDAE: Hadeninae
eikenvoorjaarsuil
Orthosia miniosa
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin maart-half mei in één generatie. De vlinders komen op licht, smeer en wilgenkatjes.
Rups: april-juni. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag tussen samengesponnen bladeren van de waardplant. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond, vaak dicht bij een boomstam.
Vooral eik; ook berk, hazelaar, wilg, iep, lijsterbes, sleedoorn en spaanse aak.
Vooral loofbossen, struwelen, heiden; soms tuinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal in (enorm) hoge aantallen.
Het Iberisch schiereiland via Europa tot Rusland. Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië. In het zuiden Marokko, Tunesië, de Balkan, Griekenland en Klein-Azië tot de Zwarte Zee.
Voorjaarsuilen vliegen vroeg in het jaar. De meeste zijn Orthosia-soorten.
Deze soort is beslist de kleinste van onze voorjaarsuilen.
Orthosia: orthosis is recht maken. De aandacht wordt erop gevestigd dat dit genus anders is dan b.v. dat van Lacanobia, dit genus heeft een rechte subterminale lijn. Orthosia was ook een aanroepnaam van Artemis en waarschijnlijk had Ochsenheimer beide mogelijkheden in gedachten.
cruda: crudus is onrijp, te vroeg. Naar de vroege verschijningsdatum van deze soort in het voorjaar.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
getekende gamma-uil
Macdunnoughia confusa
gevlamde rietuil
Senta flammea
bleekschouderuil
Acontia lucida
rietgrasuil
Apamea unanimis
geelvleugeluil
Thalpophila matura
levervlek
Euplexia lucipara