Zeer zeldzaam. Een uiterst zeldzame zwerver waarvan slechts enkele vangsten bekend zijn. Mogelijk bevinden zich in Zuid-Holland enkele lokale populaties; er worden daar de laatste jaren af en toe één of meerdere exemplaren van deze soort op licht aangetroffen. RL: gevoelig.
Voorvleugellengte: 18-21 mm. Houdt in rusthouding de vleugels plat, zodanig dat de donkerbruine lijnen en banden van de voor- en de achtervleugel de indruk wekken van scheurtjes in een houten oppervlak. Het patroon van dwars over de achtervleugel lopende scherpgerande banden is uniek. De achterrand van de achtervleugel is tamelijk diep geschulpt. De grondkleur varieert van witachtig bruin, vooral bij het vrouwtje, tot diep geelachtig bruin.
Tot 40 mm; lichaam grijsachtig bruin, soms met een groene zweem of bijna volkomen zwart; over de rug rozeachtig of purperachtig bruine vlekjes en donkere strepen en banden; op de rug ook drie kleine, zwartgerande bultjes; kop grijsachtig bruin, diep ingesneden.
In Nederland zijn waarnemingen bekend uit maart en april en van eind juli en augustus. De soort vliegt meestal in één generatie; soms is er sprake van een partiële tweede generatie. De vlinders worden soms overdag op boomstammen en hekken gevonden. Ze komen in kleine aantallen op licht.
Rups: juni-september. De soort overwintert als pop in een cocon op de waardplant.
Liguster, maar ook gewone es, vlier en sering.
Loofbossen, struwelen en parken.
Zeer zeldzaam. Een uiterst zeldzame zwerver waarvan slechts enkele vangsten bekend zijn. Mogelijk bevinden zich in Zuid-Holland enkele lokale populaties; er worden daar de laatste jaren af en toe één of meerdere exemplaren van deze soort op licht aangetroffen. RL: gevoelig.
Zeer zeldzaam. Nagenoeg beperkt tot Zuid-West-Vlaanderen (regio Kortrijk-Moeskroen). In Wallonië enkele verspreide meldingen uit Henegouwen, Namen en Luxemburg.
Een verspreiding met veel onderbrekingen. In het zuidwesten van Noord-Afrika (ssp. maura Oberthür, 1913) via het Iberisch Schiereiland en het Middellandse Zeegebied naar de Balkan en Klein-Azië. Noordelijk daarvan: meldingen uit Engeland, uit de Benelux, Zwitserland en Zuidwest-Duitsland.
De spikkelspanners hebben een grijze tot grijsbruine grondkleur met veel golvende dwarslijnen en veelal besprenkeld met donkerder spikkels.
Zwartvlek wijst op de lichtomrande zwarte vlek op de voorvleugel van het mannetje. Meer over Nederlandse namen
Menophra: mene is de maan en ophrus is een wenkbrauw in het Latijn cilia en dus de cilia of de vleugelfranje van een insect; vanwege de sterk getande achterranden, vooral van de achtervleugel, waardoor veel halve maantjes ontstaan.
abruptaria: abruptus is afgebroken; verwijzing naar de roodachtig bruine schaduw vanuit de vleugelpunt naar het midden, waar het zeer abrupt eindigt.
wortelhoutspanner
Eulithis prunata
silenespanner
Perizoma flavofasciata
sporkehoutspanner
Philereme vetulata
witte schaduwspanner
Lomographa temerata
sparspanner
Thera variata
heidedwergspanner
Eupithecia satyrata