Zeer algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en de duinen; elders schaars of ontbrekend. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 17-21 mm. Het mannetje heeft een oranjegele voorvleugel met een warme goudachtige gloed. De vrij rechte buitenste dwarslijn vertoont een opvallende, maar ondiepe dubbele knik. Tussen de duidelijke donkere dwarslijnen ligt vaak een middenvlek en rond deze lijnen ligt een variabele hoeveelheid grijsbruine vlekjes en stipjes. Het lichaam van het vleugelloze vrouwtje is donkerbruin. De duidelijk aanwezige vleugelstompjes zijn ook donkerbruin en hebben gewoonlijk elk twee zwarte banden.
Tot 30 mm; lichaam geelachtig of roodachtig bruin, sterk getekend met fijne purperachtig bruine streepjes en vaak met een brede, donkerbruine lengteband op de flanken; onderzijde donker purperachtig bruin met gele strepen; kop roodachtig bruin.
Afgevlogen of ongewoon donkere exemplaren kunnen worden verward met het mannetje van de grote wintervlinder (Erannis defoliaria), die echter nooit een goudkleurige grondkleur heeft; de buitenste dwarslijn is minder recht en vertoont een diepere knik. Het vrouwtje van de grote wintervlinder is gewoonlijk bleker en de vleugelstompjes zijn met het blote oog nauwelijks zichtbaar. Het mannetje van de grote voorjaarsspanner (A. marginaria) heeft opvallende zwarte stipjes langs de achterrand van de vleugels en het vrouwtje heeft grotere vleugelstompjes. Bovendien vliegt de grote voorjaarsspanner in het voorjaar en de najaarsspanner in het najaar.
grote vierbandspanner
Xanthorhoe quadrifasiata
GEOMETRIDAE: Ennominae
grote wintervlinder
Erannis defoliaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Grote voorjaarsspanner (Agriopis marginaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en). De rups van de grote voorjaarsspanner heeft korte haren, de rups van de najaarsspanner lange haren.
grote voorjaarsspanner
Agriopis marginaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Begin oktober-begin december in één generatie. De vrouwtjes kunnen worden gevonden door ´s morgens stammen af te zoeken. De mannetjes komen soms in grote aantallen op licht en zijn overdag vaak op bomen of muren in de buurt van een lichtbron te vinden.
Rups: april-juni. De rups lijkt sterk op die van de grote voorjaarsspanner (Agriopis marginaria) en is alleen van die soort te onderscheiden door de langere haren. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Diverse loofbomen, met een voorkeur voor eik en berk. Ook op beuk en bosbes.
Vooral open loofbossen met volgroeide bomen; ook oude struwelen en tuinen in bosachtige gebieden.
Zeer algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en de duinen; elders schaars of ontbrekend. RL: niet bedreigd.
Algemeen en wijdverbreid in de oostelijke helft van Vlaanderen, minder talrijk in de westelijke. In Wallonië wijdverbreid en algemeen.
Van Spanje door Midden-Europa tot Rusland; in het zuiden: van het westelijke Middellandse Zeegebied via de Zwarte Zee tot de Kaukasus, in het noorden tot Midden-Scandinavië.
De najaarsspanner vliegt in oktober,november en december.
Agriopis: agrios is wild en ops, opos is het gezicht, vanwege de ruwe schubben die de voorkant bekleden.
aurantiaria: aurum is goud en antiae is het haar dat op het voorhoofd groeit, vanwege de goudoranje kleur van de kop en van de vleugels.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
ringspikkelspanner
Hypomecis punctinalis
leverkleurige spanner
Euchoeca nebulata
voorjaarsdwergspanner
Eupithecia abbreviata
roestige stipspanner
Idaea inquinata
ganzenvoetdwergspanner
Eupithecia sinuosaria
grijze dwergspanner
Eupithecia subfuscata