Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen; daarbuiten wordt de soort ook af en toe waargenomen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 17-19 mm. Bij het mannetje is de bovenkant van de voorvleugel zwartbruin langs de omtrek en in de vleugelpunt; het binnenste deel van de vleugel is witachtig geel. Bij het vrouwtje zijn de randen en de vleugelpunt middelbruin en is het binnenste deel van de vleugel lichtbruin. Net als een dagvlinder houdt deze soort de vleugels in rust tegen elkaar boven het lichaam, waarbij de witachtige streep en de donkere dwarslijnen op de onderzijde van de achtervleugel opvallen. Bij het mannetje zijn de antennen geveerd, bij het vrouwtje niet.
Tot 30 mm; lichaam helder groen met over de rug een brede, zwartgezoomde, witte middenstreep en een gele, met donkergroen gezoomde lengtestreep op de flanken; kop groen.
Hoekbanddennenspanner (Pennithera firmata), sparspanner (Thera variata), schijn-sparspanner (Thera britannica), naaldboomspanner (Thera obeliscata), jeneverbesspanner (Thera juniperata), streepjesdwergspanner (Eupithecia intricata), lariksdwergspanner (Eupithecia lariciata), dennenbandspanner (Pungeleria capreolaria), lariksspanner (Macaria signaria) en gerimpelde spanner (Macaria liturata).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
jeneverbesspanner
Thera juniperata
GEOMETRIDAE: Ennominae
hoekbanddennenspanner
Pennithera firmata
GEOMETRIDAE: Ennominae
schijn-sparspanner
Thera britannica
GEOMETRIDAE: Ennominae
lariksspanner
Macaria signaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
lariksdwergspanner
Eupithecia lariciata
GEOMETRIDAE: Ennominae
sparspanner
Thera variata
GEOMETRIDAE: Ennominae
dennenbandspanner
Pungeleria capreolaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
gerimpelde spanner
Macaria liturata
GEOMETRIDAE: Ennominae
streepjesdwergspanner
Eupithecia intricata
GEOMETRIDAE: Ennominae
naaldboomspanner
Thera obeliscata
GEOMETRIDAE: Ennominae
Begin mei-eind juli in één generatie. Op warme dagen vliegen de mannetjes rond naaldbomen, vooral volgroeide dennen. Zowel mannetjes als vrouwtjes kunnen uit de takken worden geklopt en komen op licht, de mannetjes soms in redelijke aantallen.
Rups: juli-oktober. De soort overwintert als pop tussen afgevallen naalden op de grond of in de strooisellaag.
Vooral den; als er te weinig dennen aanwezig zijn ook andere naaldbomen.
Naaldbossen en heiden met naaldbomen; volgroeide bomen hebben vaak de voorkeur.
Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen; daarbuiten wordt de soort ook af en toe waargenomen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land; lokaal talrijk.
Verbreid in heel Europa. Van de Britse eilanden tot Siberië; in het zuiden: van het marokkaanse Rifgebergte en het Iberisch Schiereiland via het Middellandse Zeegebied, de Balkanlanden en Klein-Azië tot de Kaukasus, in het noorden tot boven de poolcirkel.
De rups van deze soort leeft op naaldbomen waaronder ook dennen.
In de bosbouw wordt dennenspanner al heel lang gebruikt.
Bupalus: bupalus is een Griekse beeldhouwer.
piniaria: Pinus is het plantengeslacht den, de waardplant zoals ook Linnaeus al aangeeft.
kornoeljespanner
Asthena anseraria
witvlekbosrankspanner
Melanthia procellata
gele kustspanner
Aspitates ochrearia
witvlekspikkelspanner
Parectropis similaria
bruinbandspanner
Scotopteryx chenopodiata
geringde spikkelspanner
Cleora cinctaria