bosbeekjuffer Calopteryx virgo

Kenmerkende soort voor natuurlijke, schone bosbeken.
Familie
beekjuffers (Calopterygidae)
Onderfamilie
Calopteryginae
Genus
Calopteryx
Onderorde
Juffers - Zygoptera
Zeldzaamheid

Zeldzaam

Rode Lijst
bedreigd

Verspreiding
Vliegtijd
Kenmerken

Lengte: 45-49 mm. Forse juffers met zeer brede vleugels en dicht netwerk van vleugeladers.

  • Mannetjes: blauw metaalglanzend lichaam. Vleugels vrijwel geheel zwart met blauwe glans. Alleen de uiterste top en uiterste basis van de vleugels zijn lichter getint. Geen pterostigma's. De onderkant van de achterlijfspunt is roodbruin gekleurd.
  • Vrouwtjes: groen tot bruin metaalglanzend lichaam. Vleugels egaal van kleur, groenbruin tot bruin getint. Wit pterostigma, waarin vleugeladers doorlopen ('pseudopterostigma').
Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Weidebeekjuffer

Meer over gelijkende soorten:

Mannetjes van de weidebeekjuffer hebben iets minder bredere vleugels, die voor een kleiner percentage donker gekleurd zijn. Dit verschil is alleen goed zichtbaar bij zittende dieren! De onderkant van de achterlijfspunt is vuilwit. Vrouwtjes van de weidebeekjuffer hebben eveneens minder brede vleugels, die meestal minder bruin getint zijn. Het pseudopterostigma zit vergeleken met bosbeekjuffer iets dichter bij de vleugeltop.

weidebeekjuffer
Calopteryx splendens
Calopterygidae: Calopteryginae

Uiterlijk van de larve

Lengte 23-34 mm, waarvan procten 6 - 11 mm. Het prementum heeft, voor beekjuffers, een karakteristieke ruitvormige opening. Larvehuidjes zijn variabel van kleur. door aangekoekt bodemmateriaal is vaak de hoofdader in de procten moeilijk te onderscheiden.

Verwarring met andere larven

Weidebeekjuffer, deze is gemiddeld groter. De weidebeekjuffer heeft een onduidelijke vlakke bult tussen de ogen en de bulten aan de zijkanten van de achterhoofdsplaat (plaat achter de ogen, ook wel occiput) zijn zwak ontwikkeld en nooit spits.
De ruit in het prementum, bij de bosbeekjuffer, is meestal halsvormig versmald en bij de weidebeekjuffer meestal niet.

Levenscyclus

Eieren komen voor de winter uit. De larven overwinteren soms een, maar meestal twee keer. Uitsluipen gebeurt van begin mei tot in augustus; voornamelijk eind mei en juni.

Mede door hun leefomgeving zijn de huidjes moeilijk te vinden.

Leefomgeving van de larve

In holle oevers tussen de uitgespoelde wortels van bomen en struiken die op de beekoever staan. Verder zijn larven aangetroffen tussen waterplanten en in het water hangende kruiden.

Habitat

Bosbeken
 
Bovenlopen (soms middenlopen) van beschaduwde, koele, zuurstofrijke beken, die gekenmerkt worden door een natuurlijke morfologie. Een grote variatie in stroomsnelheid is kenmerkend, meestal veroorzaakt door meanders en natuurlijke obstakels in de beek. De beken zijn grotendeels beschaduwd en arm aan waterplanten, maar enkele zonnige plekken met waterplanten zijn eveneens aanwezig. De oevers zijn begroeid met bomen, struiken en ruigtekruiden, die door bosbeekjuffers als zitplaatsen worden benut.

Biotoop

De bosbeekjuffer komt voor langs beschaduwde, koude en zuurstofrijke beken. De soort is kritisch ten aanzien van de waterkwaliteit en de morfologie van de beek. Belangrijke factoren zijn de diversiteit van de omgeving van de beek en natuurlijke fysische processen als erosie en sedimentatie. Het omringende landschap is vaak gevarieerd, met bosjes, hooilanden, struwelen, houtwallen en ruigten. In dergelijke ‘ouderwetse’ landschappen met een weinig intensief landgebruik is de waterkwaliteit vaak goed. De soort geldt als een indicator voor schone, gave beken in een betrekkelijk onaangetast landschap (Wasscher 1989).
Beken waar deze soort voorkomt zijn breder dan 40 cm en grotendeels (maar niet geheel) vrij van waterplanten. Anders dan de weidebeekjuffer, die vooral in de midden- en benedenlopen van beken voorkomt, bewoont de bosbeekjuffer meer de beboste bovenlopen (Breuer 1987, Proess & Baden 1997, Rehfeldt 1986). Belangrijk is een natuurlijke slingering van de beek, waardoor een grote verscheidenheid aan microhabitats ontstaat, die in gekanaliseerde beken ontbreekt. Op landschapsniveau zijn dan ook van belang een goed ontwikkelde oevervegetatie en een flinke mate van meandering (Groenendijk et al., 2001). Niet de hele beek dient beschaduwd te zijn – op zonnige plaatsen groeien meer waterplanten, die belangrijk zijn voor het afzetten van de eieren. De imago’s hebben zonnige plekjes nodig om op te warmen. Oeverplanten en een zonnebad in de ochtend lijken van groot belang voor het onderhouden van territoria (Kull 1992, Zahner 1960).
De belangrijkste factoren voor de bosbeekjuffer op het gebied van waterkwaliteit zijn een lage geleidbaarheid, een lage watertemperatuur en een hoge zuustofverzadiging (Groenendijk et al., 2001). De bosbeekjuffer heeft dan ook meer zuurstof in het water nodig dan de weidebeekjuffer. Daarom is de soort vooral langs gedeeltelijk beschaduwde, koude beken te vinden, met een watertemperatuur van ten hoogste 18˚C. Soms komt de bosbeekjuffer voor in kleine, onbeschaduwde beekjes, die diep zijn ingesneden zodat de steile oevers voor voldoende schaduw zorgen. Verder zijn een hoge beschaduwing (meer dan 60%) en een matige doorstroom (100-400 liter per seconde) van belang (Groenendijk et al., 2001). Bemesting van de omgeving wordt slecht verdragen omdat de zuurstofconcentratie van het water door biologische afbraak snel afneemt. De soort komt dan ook alleen in voedselarme beken voor (Rehfeldt 1986, Schorr 1990, Zahner 1959). Als gevolg van een mestlozing in 1995 bleef langs de Slinge bij Winterswijk nog maar eentiende van de populatie over (pers. med. J. Rademaker).

Overgenomen (met toestemming) uit:

Vliegtijd en gedrag

Begin mei tot in september, hoogste dichtheden in juni en juli. Mannetjes bezetten uitkijkplaatsen in de oevervegetatie, op plaatsen waar zon door het bladerdak valt. Andere mannetjes worden verjaagd, soms pas na een minutenlang schijngevecht in de lucht. Vrouwtjes worden direct in een baltsvlucht achtervolgd. Eitjes worden onder water in planten afgezet.

In Nederland
Ja
Regionaal

Recente verspreiding is beperkt tot Noord-Brabant, Limburg, de Achterhoek (Slinge) en Twente (Dinkel). Kwam vroeger ook voor langs de randen van de Veluwe.

Europa

Komt voor in een groot deel van Europa. In sommige regio’s algemeen.

Mondiaal

Europa en aangrenzend Azië, tot aan de Oeral. Komt ook voor in Noord-Marokko.

Zeldzaamheid

In Twente en het westen van Noord-Brabant wordt de soort weer waargenomen. In andere regio’s nemen de aantallen toe, maar dat geldt niet voor alle populaties. Aan de randen van de Veluwe is de soort nog niet teruggekeerd.

Trends

Stabiele trend in de periode 1999-2006.

Verspreiding in Nederland in vier perioden
voor 1950
1950 - 1979
1980 - 1999
2000 - 2015
Wet natuurbescherming
Deze libel is beschermd volgens de Wet natuurbescherming.
Concrete bedreiging
  • Larven van de bosbeekjuffer hebben een zeer hoge zuurstofbehoefte. De soort reageert dan ook sterk op factoren die de zuurstofverzadiging van het beekwater negatief beïnvloeden, zoals verrijking met voedingsstoffen vanuit de landbouw.
  • Verdroging zorgt vaak voor problemen. De stroomsnelheid neemt dan af, waardoor de zuurstofverzadiging met name in de zomermaanden drastisch kan teruglopen. Bovendien neemt de gunstige invloed van kwelwater af die in veel beken aanwezig is. In ernstige gevallen van verdroging valt de beek (plaatselijk) droog, wat door de larven niet wordt verdragen. 
  • Normalisering van beken is schadelijk doordat de variatie in stroomsnelheid afneemt en ook het aanbod aan geschikte microhabitats voor de larven drastisch afneemt. 
  • Opschoning van de beek werkt negatief, omdat samen met de waterplanten ook larven worden verwijderd. Bovendien zorgt de aanwezigheid van waterplanten voor gunstige variatie in stroomsnelheid en sedimentatie (‘micromeandering’). 
  • Maaien of anderszins aantasten van de oevervegetatie leidt tot het verdwijnen van rust- en baltsplaatsen van bosbeekjuffers. Met name in de vliegtijd (mei t/m augustus) is maaien schadelijk.
Aanbevolen beheersmaatregel
  • Niets doen is het beste advies voor beken die een natuurlijke morfologie, waterafvoer en vegetatie hebben. 
  • Terugdringen van organische belasting is van belang voor een hoge zuurstofverzadiging van het beekwater. Bemesting van omliggende landbouwgronden moet worden verminderd en riooloverstorten moeten zijn afgekoppeld. Eventueel kunnen helofytenfilters of bufferzones worden aangelegd op plaatsen waar vervuild water uitkomt op de beek. 
  • Bestrijden van verdroging kan plaatsvinden door de afvoer van grond- en regenwater in het inzijggebied van de beek te vertragen. Peilbeheer van de beek met kunstwerken kan in sommige gevallen uitkomst bieden. 
  • Bevorderen van meandering door oeverbeschoeiing te verwijderen en de beek zijn eigen gang te laten gaan. Kunstmatige meanders kunnen worden aangelegd om het natuurlijke proces op gang te helpen. 
  • Opschonen van de beek dient het liefst achterwege te blijven. Als dit toch noodzakelijk is moet het kleinschalig en gefaseerd in ruimte en tijd gebeuren. Trajecten met veel bosbeekjuffers liever overslaan.
  • Maaien van de oevervegetatie dient het liefst achterwege te blijven. Als dit toch noodzakelijk is dient dit gefaseerd en in het najaar te gebeuren.
Engelse naam
Beautiful Demoiselle
Duitse naam
Blauflügel Prachtlibelle
Franse naam
Caloptéryx vierge
Oud Nederlandse naam
beeknimf
Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) kalos=mooi, pteryx=vleugel
(L.) virgo=jonge vrouw, maagd

Auteursnaam en jaartal
(Linnaeus, 1758)
Ondersoorten

In Nederland alleen de nominaatvorm. In de rest van Europa komen meerdere ondersoorten en vormen voor.


Blijf op de hoogte

Ontvang vlindernieuws

Projecten

Soorten uit dezelfde familie beekjuffers (Calopterygidae)

bosbeekjuffer
Calopteryx virgo

weidebeekjuffer
Calopteryx splendens

alle soorten uit deze familie