Vrij algemeen. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 21-24 mm. Een goed herkenbare soort met een donkergrijze tekening op de lichtgrijze voorvleugel. Opvallend zijn de twee evenwijdige strepen langs de binnenrand. Vanuit de binnenrandhoek loopt, evenwijdig aan de achterrand van de vleugel, een donker dwarsbandje dat eindigt voor het midden van de vleugel. Daarnaast loopt een brede, soms vaag zichtbare, geelbruine band. Het borststuk heeft een donkergrijs met zwart gestreepte bovenkant en licht gekleurde zijkanten. Op de witte achtervleugel bevindt zich in de binnenrandhoek een opvallende zwarte vlek. De antennen zijn voor drievierde deel geveerd, bij het mannetje vrij sterk.
Tot 45 mm; lichaam groen met op de rug van de segmenten een tot drie twee gele lengtestrepen; segment vier met een zeer opvallende uitwas die aan het uiteinde spits gevorkt is; de segmenten vijf tot negen en elf met dezelfde , maar kleinere uitwassen; op de flanken van de segmenten zeven tot negen een bruine bladachtige tekening; kop bruin, enigszins ingesneden.
Half april-eind juni in één generatie; mogelijk een partiële tweede generatie tot half augustus. De vlinders komen op licht.
Rups: juni-augustus. De soort overwintert als pop in een met houtdeeltjes verstevigde cocon op de schors of in de strooisellaag.
Vooral eik; soms beuk en berk.
Bossen en andere bosachtige gebieden.
Vrij algemeen. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: kwetsbaar.
Zeldzaam in Vlaanderen. Nagenoeg ontbrekend in West-Vlaanderen, wijdverbreid in de bosrijke delen van Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, Antwerpen en Limburg en lokaal niet zeldzaam. In Wallonië vrij algemeen, met recente waarnemingen uit alle provincies.
Van het Iberisch schiereiland via West-, Midden- en Zuid-Europa (niet op de Britse eilanden) tot aan het Wolgagebied. Naar het zuiden: het noorden van het Middellandse Zeegebied, inclusief Italië en de Balkan tot Voor-Azië. De grens in het noorden ligt over Zuid-Zweden.
Draak is een al lang bestaande naam en wordt al gebruikt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
Het bizarre uiterlijk van de tandvlinderrupsen inspireert tot bijzondere namen zo ook tot draak. Meer over Nederlandse namen
Harpyia: Harpyia is een van de Harpies, 'wegpikkers', dat waren monsterlijke figuren met het hoofd van een meisje en de vleugels en het lijf van een roofvogel. Soms roofden ze mensen en soms hun voedsel of ze besmeurden dat met hun uitwerpselen.
milhauseri: de soortnaam brengt eer toe aan J.A. Milhauser (18e eeuw) , die de soort beschreef. Fabricius refereert daaraan met 'Milhauser Monogr. Dresd., 1763, tab. 1'.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
berkentandvlinder
Odontosia carmelita
eikentandvlinder
Peridea anceps
berkenhermelijnvlinder
Furcula bicuspis
zuidelijke tandvlinder
Drymonia velitaris
kameeltje
Notodonta ziczac
hermelijnvlinder
Cerura vinula