Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen, maar wordt soms ook daarbuiten aangetroffen. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 35-41 mm. Karakteristiek is de vrijwel effen, grijze of bruinachtig grijze voorvleugel met in het midden enkele zwarte vegen, en de vrijwel egaal donkerbruine achtervleugel. Beide vleugels hebben geblokte franje. Het achterlijf is zwart gebandeerd zonder enig spoor van roze.
Tot 80 mm; lichaam groen met zwartachtig schuine strepen; over de rug een brede, roodachtig bruine middenband die soms tot de spiracula is uitgebreid; over de rug ook nog drie geelachtig witte lengtestrepen die soms door de roodachtig bruine band worden overschaduwd; onder de spiracula een gebroken geelachtig witte lengteband; spiracula oranje met zwarte rand. De jonge rupsen zijn groen met geelachtig witte strepen
Zie de windepijlstaart (Agrius convolvuli) en de ligusterpijlstaart (S. ligustri).
windepijlstaart
Agrius convolvuli
SPHINGIDAE: Sphinginae
ligusterpijlstaart
Sphinx ligustri
SPHINGIDAE: Sphinginae
Begin mei-begin september in één generatie. De vlinders zijn soms overdag rustend op boomstammen of palen te vinden. Ze vliegen ´s nachts, komen op licht en foerageren in het donker op bloemen, vooral van kamperfoelie.
Rups: juli-oktober. De rups kan zowel op kleine als op grote bomen worden aangetroffen en heeft meestal een voorkeur voor oudere naalden. De soort overwintert als pop in de strooisellaag of in de grond.
Vooral grove den, maar ook andere naaldbomen.
Vooral naaldbossen en met vliegdennen begroeide heiden; soms ook tuinen in bosrijke gebieden.
Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen, maar wordt soms ook daarbuiten aangetroffen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land, maar ontbreekt nagenoeg in naaldbosarme regio's, zoals de West-Vlaamse polders en Haspengouw.
Van noordwest-Afrika (daar zeldzaam) via bijna geheel Europa (niet in het zuidwesten van het Iberisch schiereiland, niet in het noorden van Groot-Britannië en niet in Scandinavië) en Klein-Azië tot aan de Kaukasus (zuidelijk tot Syrië en de Libanon) en via gematigd Azië tot aan Japan. In Noord-Amerika geïmporteerd.
Dennepijlstaart is een oude naam die ook al door Ter Haar in 'Onze Vlinders' wordt gebruikt.
Pijlstaart verwijst naar het staartje of 'pijl' op het laatste segment van de rups.
Grove dennen, maar ook andere naaldbomen, zijn de waardplanten van deze soort.
Sphinx: Sphinx is een monster meestal afgebeeld met de bovenkant van een vrouw en het lichaam van een leeuw. Zij woonde in het Egyptische Thebe raadsels opgevend en degenen dodend die ze niet konden oplossen. Toen Oedipus dat wel bleek te kunnen, pleegde ze zelfmoord. Men denkt wel dat deze mythe de geheimnisvolle jaarlijkse overstroming van de Nijl symboliseerde; die bracht vruchtbaarheid maar ook de gesel van de dood voor hen die in de Nijl omkwamen. Er hoeft natuurlijk geen enthomologische connectie te zijn, maar het zou goed kunnen dat Linnaeus de overeenkomst op het oog had van het grote beeldhouwwerk bij de Grote Piramide en de rups die zijn kop in rust opgericht houdt.
pinastri: Pinus pinaster is zeeden, een mogelijke voedselplant, maar Linnaeus geeft alleen den aan.
Hyloicus pinastri (Linnaeus, 1758)
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
wolfsmelkpijlstaart
Hyles euphorbiae
populierenpijlstaart
Laothoe populi
klein avondrood
Deilephila porcellus
teunisbloempijlstaart
Proserpinus proserpina
wingerdpijlstaart
Hippotion celerio
groot avondrood
Deilephila elpenor