Vrij algemeen. Een soort die vooral voorkomt op de zandgronden en in de duinen, voornamelijk in de noordelijke helft van het land. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: 20-24 mm. Deze spanner, die in rust de vleugels helemaal plat houdt, is driehoekig van vorm en heeft sterk en onregelmatig geschulpte randen aan de voorvleugel. Het veld tussen de centrale dwarslijnen op de voorvleugel is soms donkerder gekleurd waardoor een middenband gevormd wordt, maar het kan ook dezelfde kleur hebben als de rest van de vleugel of zelfs iets lichter zijn. De grondkleur varieert van witachtig bruin tot diep chocoladebruin; de meeste vlinders zijn geelbruin met witgerande dwarslijnen. Zowel op de voor- als op de achtervleugel bevindt zich altijd een centrale ringvormige vlek.
Tot 48 mm; lichaam varieert in kleur van bleek grijsachtig bruin tot purperachtig bruin of grijsachtig groen, met op de rug een rij donkere, ruitvormige vlekken en twee rijen zwarte vlekken; op de rugzijde van segment elf een kleine zwartgerande bult; kop lichtbruin of groen met zwartachtig bruine tekening, licht ingesneden.
De kortzuiger (Crocallis elinguaria) heeft geen geschulpte vleugelranden en vliegt later in het jaar.
kortzuiger
Crocallis elinguaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Kortzuiger (Crocallis elinguaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
kortzuiger
Crocallis elinguaria
GEOMETRIDAE: Ennominae
Eind april-eind juni in één generatie. De vlinders worden soms rustend op muren of hekken gevonden. Na het invallen van de duisternis worden ze vaak vliegend waargenomen langs bosschages en struwelen. Ze komen goed op licht.
Rups: juni-september. De ontwikkeling van de rupsen duurt opvallend lang. De soort overwintert als pop in de strooisellaag of tussen mos.
Diverse loofbomen en struiken.
Bossen, struwelen en naaldboomaanplanten; ook parken en tuinen, zowel in het buitengebied als in stedelijke omgeving.
Vrij algemeen. Een soort die vooral voorkomt op de zandgronden en in de duinen, voornamelijk in de noordelijke helft van het land. RL: kwetsbaar.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen met verspreide vindplaatsen in Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant. In Wallonië vrij zeldzaam, maar wijdverbreid en in de Ardennen lokaal algemeen.
Nominaatvorm: Spanje en Frankrijk in het zuiden, in het westen de Britse eilanden en via West- en Midden-Europa tot de Oeral. Als ssp. exsul (Tschetverikov, 1904) via Siberië, het Amoer-Oessoeri-gebied tot de Koerilen en Japan; in het zuiden het Middellandse Zeegebied, de Balkan en de Zwarte Zee in het noorden tot Noord-Scandinavië.
Getande spanner is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
De achterrand van de voorvleugel is getand.
Odontopera: odous, odontos is een tand en peras is het einde, eigenlijk in tijd maar hier vrijelijk toegepast op een plaats: de randen; naar de getande vleugelranden.
bidentata: bidens is met twee tanden, wijzend op het feit dat van de aanwezige tanden er twee groter zijn dan de andere.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
zoomvlekspanner
Stegania cararia
moerasstipspanner
Scopula corrivalaria
groene bergspanner
Colostygia olivata
gewone spikkelspanner
Ectropis crepuscularia
baardmosspikkelspanner
Alcis jubata
gevlekte heispanner
Dyscia fagaria