Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 28-33 mm. Goed herkenbaar aan de roze met olijfgroene voorvleugel met enkele strakke diagonale lijnen en de roze met zwarte achtervleugel. Op het olijfgroene borststuk bevindt zich een tamelijk scherp afgetekend rozerood lijnenpatroon dat zich voortzet in een lengtestreep over het achterlijf. Er is geen verschil tussen het mannetje en het vrouwtje en er is weinig variatie in kleur en tekening.
Tot 80 mm; dik en naar de kop sterk versmald; lichaam bleek okerkleurig en in sommige gevallen groen, sterk gespikkeld en getekend met bruinachtig zwarte schrapjes, maar in mindere mate op de eerste vijf segmenten; op de rugzijde van segment vier en vijf een paar opvallende, niervormige, witgeringde, blaakpaarse 'oogvlekken'; hoorn op segment elf klein; kop donker grijsachtig bruin. De jonge rupsen zijn groen.
Zie het klein avondrood (D. porcellus).
klein avondrood
Deilephila porcellus
SPHINGIDAE: Macroglossinae
Wingerdpijlstaart (Hippotion celerio) en klein avondrood (Deilephila pocellus).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
klein avondrood
Deilephila porcellus
SPHINGIDAE: Macroglossinae
wingerdpijlstaart
Hippotion celerio
SPHINGIDAE: Macroglossinae
Half mei-begin september in één, soms twee generaties. De vlinders worden overdag soms rustend op de waardplant gevonden. Ze vliegen vanaf de schemering en foerageren al vliegend op kamperfoelie en op andere planten met buisvormige bloemen. Ze komen op licht. De zuurstokroze vlinder kan kleuren onderscheiden in het donker. De avondrood heeft ogen met grotere lenzen waarin de afstand die het licht nodig heeft om de receptoren te bereiken is verkort. Hierdoor kunnen ze ultraviolet, geel en blauw detecteren. (Kelber et al, 2003; Johnsen et al, 2006)
Imago: half mei-begin september in één, soms twee generaties.
Rups: juni-oktober. De rups foerageert ´s nachts maar komt op mooie dagen soms ook in de namiddag tevoorschijn om op een stengel te rusten en valt dan goed op. Rupsen die op zoek zijn naar een plaats om zich te verpoppen, vallen op door hun grootte en door de opvallende oogvlekken.
Pop: de soort overwintert als pop in een losse cocon in de strooisellaag.
Vooral wilgenroosje, maar ook springzaad, reuzenbalsemien, wijnstok, waterdrieblad, kattenstaart en teunisbloem; in tuinen geregeld fuchsia.
Ruige graslanden (vaak met verstoorde of verbrande grond die gekoloniseerd is door wilgenroosje), struwelen, slootkanten, tuinen, brede bospaden, open plekken in het bos, heiden en duinen.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land. Erg wijdverbreid, maar doorgaans in lage aantallen gemeld.
Heel Europa, uitgezonderd Noord-Scandinavië en Midden-Spanje. Verder van Klein-Azië tot noordelijk Iran. Niet in Noord-Afrika.
Twee van de pijlstaartsoorten heten avondrood; ze vliegen in de avond en hebben een mooie kleur rood op lijf en vleugels.
Het groot avondrood is de grootste van de twee.
Deilephila: deile is avond en phileo is houden van; veel van de soorten binnen dit (vroeger veel omvangrijker) genus vliegen graag in de schemering.
elpenor: Elpenor was een van de figuren uit het gezelschap van Odysseus (Ulysses) en die door Circe werd veranderd in een zwijn. De kleine, intrekbare kop en de smalle thoraxsegmenten van de rups hebben inderdaad wel iets van een varkenskop. De naamkeuze kan beïnvloed zijn door die van D.porcellus.
Chaerocampa elpenor (Linnaeus, 1758); Pergesa elpenor (Linnaeus, 1758)
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
ligusterpijlstaart
Sphinx ligustri
wolfsmelkpijlstaart
Hyles euphorbiae
wingerdpijlstaart
Hippotion celerio
walstropijlstaart
Hyles gallii
gestreepte pijlstaart
Hyles livornica
klein avondrood
Deilephila porcellus