Zeldzaam. Een soort die slechts af en toe wordt waargenomen, vooral in de zuidelijke helft van het land. RL: ernstig bedreigd.
Voorvleugellengte: 19-22 mm. De brede voorvleugel, die een duidelijke ronding in de voorrand heeft, is bruin of grijsachtig bruin met soms een rozeachtige tint; de achtervleugel is egaal lichtgrijs. De vleugeltekening is vrij gelijkmatig en deze spanner maakt vaak een enigszins glanzende indruk. De relatief brede donkere middenband heeft een lichte middenzone en wordt aan de binnen- en buitenzijde begrensd door witachtige dwarslijnen. De intensiteit van de tekening kan variëren. Kenmerkend is de golvende achterrand van de vleugels; bij de achtervleugel wordt dit extra geaccentueerd door de fijne franjelijn. De donkere middenstip op de onderkant van de voor- en achtervleugel is klein en die op de voorvleugel is bovendien smal.
Tot 27 mm; lichaam glad en dik, naar de kop versmald, groen met bleek geelachtig groene banden tussen de segmenten; over de rug vier dunne, gebroken, gele lengtestrepen en een brede gele lengtestreep boven de spiracula; kop groen, zonder tekening. Er is ook een vorm met donkergroene lengtestrepen over de rug.
De grote berberisspanner (Hydria cervinalis) heeft nooit een rozeachtige tint; bovendien is de vleugeltekening ongelijkmatiger en niet glanzend. De donker gevlekte binnenste en buitenste zone van de middenband liggen bij de grote berberisspanner tamelijk dicht bij elkaar en vloeien soms gedeeltelijk samen; dit is bij de grote boomspanner nooit het geval. De zwarte franjelijn op achtervleugel is bij de grote berberisspanner niet diep gegolfd, maar eerder een wat scherper zigzaglijntje; deze lijn is ook aan de onderzijde van de vleugel duidelijk zichtbaar, wat bij de grote boomspanner alleen bij de voorvleugel het geval is. De grote berberisspanner heeft op de onderkant van de voor- en achtervleugel duidelijk zichtbare donkere middenvlekken en bij de voorrand van de onderkant van de voorvleugel twee kleine vlekken.
Begin juli-september en na overwintering opnieuw van begin april-half mei; de meeste waarnemingen zijn voorjaarswaarnemingen. De soort vliegt in één generatie. De vlinders komen op licht en op bloemen.
Rups: juni. De soort overwintert als vlinder in bijvoorbeeld schuren en bunkers.
Vooral wegedoorn; soms sporkehout of andere loofbomen.
Vooral bossen en struwelen op kalkgraslanden of heiden; ook duinen.
Zeldzaam. Een soort die slechts af en toe wordt waargenomen, vooral in de zuidelijke helft van het land. RL: ernstig bedreigd.
In Vlaanderen zeer zeldzaam, met verspreide waarnemingen van de Westkust tot aan de Maas. In Wallonië wijdverbreid en lokaal vrij algemeen.
Noord-Afrika, Spanje, Frankrijk, West- en Midden-Europa inclusief de Britse eilanden via Rusland tot de Kaukasus en als ssp. amblychiles (Prout, 1937) tot Oost-Azië; in het zuiden: het westelijke Middellandse Zeegebied, de Balkan en Klein-Azië en in het noorden tot Zuid-Scandinavië en hier en daar nog in Lapland.
Bomen en bossen zijn belangrijk voor deze spanner; van de boomspanners is dit zeker de grootste.
Triphosa: tri - drie of drievoudig en phaos, phos is licht, wijzend op de sterke glans op de vleugels.
dubitata: dubitatus is twijfelachtig. Linnaeus schrijft: 'situra Geometrae, magnitudo Noctuae, facies Tineae', de bouw van een spanner, de afmeting van een uil en het uiterlijk van een Tineïde.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
gevlekte heispanner
Dyscia fagaria
dwarsbanddwergspanner
Eupithecia subumbrata
halvemaanvlinder
Selenia tetralunaria
geel spannertje
Hydrelia flammeolaria
sleedoorndwergspanner
Pasiphila chloerata
puntige zoomspanner
Epione repandaria