Niet zo algemeen. Komt vooral voor in bosachtige gebieden op de zandgronden in het binnenland. RL: kwetsbaar.
Voorvleugellengte: ♂ 18-20 mm, ♀ 20-28 mm. Op de witte tot roomwitte voorvleugel bevindt zich een groot aantal zwarte, sterk getande dwarslijnen en vlekken. De binnenste zone van het middenveld is meestal leeg met uitzondering van een duidelijke middenstip. Meer naar buiten toe bevinden zich een omgekeerde V-vormige vlek en een paar dicht opeenstaande lijnen. Soms vloeien deze lijnen samen tot een donkere zone en soms is het gehele middenveld donker. Vaak komen vrijwel geheel zwarte of donkergrijze exemplaren voor. Het achterlijf heeft roze dwarsbanden, die vooral bij donkere vlinders soms heel vaag zijn. Het vrouwtje heeft een duidelijk gepunt achterlijf, waarmee ze de eitjes diep kan weg stoppen in een schorsspleet.
Tot 35 mm; lichaam licht okerachtig wit met over de rug een brede, zwartachtig grijze lengteband, die tussen de segmenten is ingesneden; korte, grijze haarborsteltjes staan op kleine wratjes ingeplant; de segmenten negen en tien hebben elk op het midden van de rug een kleine, verheven, rode vlek; kop licht okerkleurig, sterk zwart getekend.
Donkere exemplaren zouden verward kunnen worden met een mannetje van de plakker (L. dispar), die echter altijd een bruine tint heeft. Het vrouwtje van de plakker is groter, heeft een veel vagere tekening, een gedrongen lichaam en een stomp achterlijf. Zie ook de schijn-nonvlinder (Panthea coenobita).
schijn-nonvlinder
Panthea coenobita
EREBIDAE: Lymantriinae
plakker
Lymantria dispar
EREBIDAE: Lymantriinae
Half juni-half oktober in één generatie. De vlinders zijn zowel overdag als ´s nachts actief en komen op licht, vooral de mannetjes. Overdag rusten ze soms op boomstammen of palen.
Rups: april-juni. De rups verpopt zich in een losse cocon in een schorsspleet of tussen de bladeren. De soort overwintert als ei; de eieren worden afzonderlijk of in paren gelegd. Soms komen eitjes nog hetzelfde jaar uit, maar de uitgekomen rupsjes kunnen niet overwinteren.
De rupsen doorlopen 5-7 stadia. De mannelijke rupsen verpoppen zich in het 5e of 6e stadium; de vrouwelijke in het 6e of 7e, steeds echter één stadium meer dan de mannelijke rupsen. (Grijpma et al, 1986)
Hierdoor zijn de vrouwelijke poppen en vlinders groter dan de mannelijke.
Diverse naaldbomen, loofbomen en struiken.
Vooral bossen (soms schadelijk in naaldbossen).
Niet zo algemeen. Komt vooral voor in bosachtige gebieden op de zandgronden in het binnenland. RL: kwetsbaar.
Vrij zeldzaam, maar wijdverbreid in Vlaanderen. Lokaal algemeen, maar achteruitgegaan. In Wallonië algemeen en wijdverbreid.
Van het noorden van het Iberisch schiereiland, via West- en Midden-Europa, inclusief Zuid-Engeland, naar het oosten via de gematigde zone tot Oost-Azië. Volgens Wellenstein & Schwenke (Schwenke 1978) verloopt de noordgrens van Oslo via Upsala en Leningrad naar Perm en tussen de 43e en de 57e breedtegraad tot Japan en de zuidgrens van Midden-Spanje via Corsica, langs de Dalmatische kust, via Noord-Griekenland en Europees Turkije tot de Zwarte Zee.
Nonvlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
De vlinders hebben een mooie zwart/wit tekening, hetgeen overeenkomt met het habijt van traditioneel geklede nonnen.
Lymantria: lumanter is een verkwister, een vernietiger, naar de pest-soorten zoals L. dispar, die in dit genus zijn opgenomen.
monacha: monacha is een non; naar de zwart/wit kleur die aan het habijt van een non doet denken.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
schaduwsnuituil
Herminia tarsicrinalis
donkerbruine snuituil
Idia calvaria
bosbessnuituil
Hypena crassalis
gele snuituil
Paracolax tristalis
viervlakvlinder
Lithosia quadra
booglijnuil
Colobochyla salicalis