Algemeen. Komt verspreid over het land voor; in de noordoostelijke provincies wordt deze soort duidelijk minder waargenomen.
Voorvleugellengte: ♂ 18-24 mm, ♀ 28-35 mm. Het mannetje heeft een brede donkere grijsbruine voorvleugel, soms met wat lichtere zones. Over de voorvleugel lopen enkele golvende donkere dwarslijnen. In het middenveld bevinden zich een zwartachtige middenstip en een zwarte, omgekeerde V-vormige vlek. Het roomwit gekleurde vrouwtje heeft een soortgelijke tekening als het mannetje; de dwarslijnen steken altijd duidelijk af. Het vrouwtje is groter en heeft een stomp achterlijf met een donkerbruin uiteinde.
Tot 50 mm; lichaam licht okerkleurig met zwartachtig grijze spikkels en drie okerkleurige lengtestrepen over de rug; bruinachtige of zwartachtige haarborstels die op kleine, roodachtig, verheven wratjes staan ingeplant; segmenten één tot vijf elk met blauwe wratten op de rugzijde en de segmenten negen en tien elk met een verheven rode vlek op de rugzijde; kop licht okerkleurig met zwarte tekening.
Zie de nonvlinder (L. monacha).
nonvlinder
Lymantria monacha
EREBIDAE: Lymantriinae
Half juni-eind augustus in één generatie. De mannetjes komen op licht, maar vliegen ook overdag. De vrouwtjes kunnen nauwelijks vliegen en blijven in de buurt van de cocon.
Rups: april-juni. Soms laat de jonge rups zich door middel van spindraden met de wind meevoeren en kan zich zo kilometers verspreiden. De rups verpopt zich in een spinsel tegen de schors, tussen de bladeren of in de strooisellaag. De soort overwintert als ei in legsels op de schors, een tak of een blad van de waardplant. De eieren worden afgedekt met haren van het achterlijf van het vrouwtje. Soms komen eitjes nog hetzelfde jaar uit, maar de uitgekomen rupsjes kunnen niet overwinteren.
Mannelijke rupsen hebben 5 larvale stadia en vrouwelijke rupsen 6 larvale stadia. Hierdoor worden vrouwelijke poppen en vlinders groter dan mannelijke.
Diverse loofbomen en naaldbomen (waaronder vaak op eik).
Bossen, struwelen, parken en tuinen.
Algemeen. Komt verspreid over het land voor; in de noordoostelijke provincies wordt deze soort duidelijk minder waargenomen.
Algemeen, vooral in Vlaanderen; minder algemeen ten zuiden van Samber en Maas.
Van Noord-Afrika (de Middellandse Zeekust) en het Iberisch schiereiland via West-Europa, inclusief Engeland, en via Zuid- en Midden-Europa oostwaarts tot Japan. In het zuiden van het Middellandse Zeegebied tot Voor-Azië. Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië. In Noord-Amerika werd L. dispar (vroeger ook bekend als Gypsy Moth) in 1868 geïmporteerd en is daar een invasieve soort die regelmatig een plaag vormt.
Plakker is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
Het vrouwtje plakt haar eieren als een plakkaat tegen de schors van een boomstam.
Lymantria: lumanter is een verkwister, een vernietiger, naar de pest-soorten zoals L. dispar, die in dit genus zijn opgenomen.
dispar: dispar is niet eender, naar de sexuele dimorfie, het mannetje heeft een bruine grondkleur en het vrouwtje een witte. Er is ook grootteverschil maar Linnaeus vermeldt alleen de kleur.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
gepijlde micro-uil
Schrankia costaestrigalis
rondvleugelbeertje
Thumatha senex
geellijnsnuituil
Trisateles emortualis
schaduwsnuituil
Herminia tarsicrinalis
wikke-uil
Lygephila pastinum
bosbessnuituil
Hypena crassalis