Vrij zeldzaam. Komt verspreid over het land voor; de meeste waarnemingen komen uit het zuidwesten van het land. RL: niet bedreigd.
Voorvleugellengte: 18-19 mm. De voorvleugel heeft een hoekige vleugelpunt met een scherp uitstekend puntje. De vleugel is meestal gelijkmatig grijsachtig lichtbruin. Soms zijn er vage dwarsbanden te zien, waarvan de middenschaduw het meest opvalt. De centrale dwarslijnen zijn licht (de binnenste soms minder duidelijk) en de ringvlek en de niervlek zijn licht omrand. In de binnenste lob van de niervlek ligt meestal een witachtig stipje. De achtervleugel is witachtig, bij de binnenrand iets donkerder.
Tot 30 mm; dik, naar de kop toe versmald; lichaam donkerbruin tot purperachtig bruin, fijn, bruinachtig wit getekend; insnijdingen tussen de segmenten met duidelijke oranjebruine zweem; over de rug een onduidelijke, witachtige middenstreep, die soms door een rij zwartachtig bruine, chevron-vormige vlekken loopt; nekschild op segment één zwartachtig bruin met twee brede, witte lijnen; kop roodachtig bruin.
Zie de iepengouduil (X. gilvago) en de bruine herfstuil (Sunira circellaris).
iepengouduil
Xanthia gilvago
NOCTUIDAE: Hadeninae
bruine herfstuil
Sunira circellaris
NOCTUIDAE: Hadeninae
Begin augustus-eind oktober in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken overrijpe bramen en ander fruit.
Rups: april-juni. De rups leeft eerst in de katjes van de waardplant en laat zich daarmee op de grond vallen; oudere rupsen eten daarna van de bladeren van kruidachtige planten. De rups is vooral ´s nachts actief. Als de rups volgroeid is graaft hij zich in om zich ongeveer zes weken later ondergronds te verpoppen. De soort overwintert als ei op een tak van de waardplant.
Populier; oudere rupsen eten ook van kruidachtige planten, waaronder zuring.
Allerlei open gebieden, waaronder rivieroevers, wegbermen en parken.
Vrij zeldzaam. Komt verspreid over het land voor; de meeste waarnemingen komen uit het zuidwesten van het land. RL: niet bedreigd.
Vrij zeldzaam maar wijdverbreid in Vlaanderen. In Wallonië zeldzaam en grotendeels afwezig ten zuiden van Samber en Maas.
Van Noordwest-Afrika (Marokko) door Europa noordelijk tot Zuidoost-Engeland, Denemarken, Zuid-Zweden en Moskou. In het zuiden niet in Griekenland, wel in Voor-Azië tot Libanon.
De gouduilen hebben een geelachtige (gouden) grondkleur.
De populier is een belangrijke plant voor de ontwikkeling van de rups van deze soort.
Xanthia: xanthos is geel, naar de overwegend geelachtige kleuren van de soorten binnen dit genus. Ochsenheimer nam deze naam over uit Hübner's Tentamen (1806).
ocellaris: ocellus is een oogje, naar de witte 'pupil' in de niervlek.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
donkere marmeruil
Deltote pygarga
graanworteluil
Euxoa tritici
heidedaguil
Heliothis maritima
hoogveenvlekuil
Amphipoea lucens
variabele w-uil
Lacanobia suasa
zwartrandgrasuil
Apamea epomidion