Begin april tot half oktober in drie aansluitende generaties; in Nederland worden de meeste individuen waargenomen tussen eind juli en eind augustus. De vlinder heeft een opvallend snelle vlucht.
Rups: half augustus-eind september. De soort overwintert als pop, hangend tegen een stengel, een stam of een steen.
Bath White
Resedafalter, Reseda-Weissling
Le Marbré, Marbré de vert
Pieris daplidice
Pontia: pontios betekent uit de zee. Dit is een kwalificatie van Thetis, van de zeenimfen en vooral van Aphrodite (Venus) die werd geboren uit de zee (het schilderij 'de geboorte van Venus' van Botticelli). Pontia was ook de naam van een rotsachtig eilandje voor de kust van Latium.
daplidice: Daplidice is weer een van de vijftig dochters van Danaus, Koning van Argos. (zie ook bij Colias palaeno)
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 18-24 mm. De onderkant van de achtervleugel is groengeel gemarmerd. Langs de binnenrand van de onderkant van de voorvleugel bevindt zich een zwarte stip. Het mannetje heeft op de bovenkant van de voorvleugel één donkere vlek, het vrouwtje heeft twee vlekken.
Tot 25 mm; lichaam blauwachtig grijs met verheven zwarte vlekjes; twee gele lengtestrepen langs de rug en een gebroken gele streep over de spiracula; kop grijs met gele tekening.
Het vrouwtje van het oranjetipje heeft langs de achterrand van de onderkant van de voorvleugel geen zwarte stip.
De status van beide soorten is onduidelijk. Het resedawitje/oostelijk resedawitje was een onregelmatige standvlinder, die nu alleen nog als zwerver wordt waargenomen. Recente meldingen komen meestal uit het noorden en oosten van het land. Waarschijnlijk gaat het in die gevallen niet om het resedawitje (Pontia daplidice), maar om het oostelijk resedawitje (Pontia edusa). Bij twee exemplaren waar DNA onderzoek op mogelijk was, bleek het ook om het oostelijk resedawitje te gaan. Op uiterlijke kenmerken zijn deze beide soorten echter niet van elkaar te onderscheiden, wat een zekere determinatie moeilijk maakt.
Het resedawitje/oostelijk resedawitje is een zeer mobiele vlinder die over grote afstanden kan trekken.
In Nederland was het een onregelmatige standvlinder die ten minste in de jaren veertig en vijftig enkele jaren populaties heeft gehad op ruderale en braakliggende terreinen in Zuid-Nederland, het rivierengebied en de duinen. Eind jaren veertig heeft de soort zich bijvoorbeeld enige jaren nabij Egmond voortgeplant, maar verdween daar weer in 1951. Ook zijn in deze periode veel zwervende vlinders gezien. Jaren met veel meldingen zijn 1901, 1947 (231 individuen), 1949 (91) en 1953 (132). Deze waarnemingen staan slechts gedeeltelijk op de kaart; de oude gegevens van het trekvlinderonderzoek zijn helaas verdwenen. Daarna is de soort zeldzamer geworden. Tussen 1964 en 1990 zijn er slechts 17 waarnemingen. In de jaren negentig neemt het aantal vondsten weer langzaam toe; tussen 1991 en 2003 zijn bijna 60 resedawitjes gezien. Gemiddeld worden de laatste jaren vier waarnemingen per jaar gedaan; in sommige jaren is geen enkele vlinder gezien (1996, 1997 en 2001) maar in andere jaren zijn het er meer, zoals 1992 (10 individuen), 1993 (17), 1994 (8) en 2003 (7).
Oostelijke en zuidelijke vlinders
Vermoedelijk zijn in ons land zowel oostelijke als zuidelijke vlinders gevonden, maar de oostelijke is waarschijnlijk algemener. Vlinders die uit het zuiden komen, zijn doorgaans in Groot-Brittannië algemener dan bij ons. Een voorbeeld daarvan is de oranje luzernevlinder. Een soort met een meer oostelijk leefgebied, zoals de gele luzernevlinder, komt hier algemener voor dan in Groot-Brittannië. Doorgaans zijn resedawitjes bij ons algemener dan in Engeland. Dit duidt ook op een meer oostelijke herkomst van de vlinders. Maar dit is niet ieder jaar het geval. In 1945 bijvoorbeeld werden er in Groot-Brittannië 650 resedawitjes gezien en slechts 50 bij ons. Ook zijn in dat jaar gemiddeld meer individuen in het zuiden van het land gevonden. Dit duidt op een zuidelijke herkomst van die vlinders. Waarschijnlijk zal genetisch onderzoek aan Nederlands materiaal uitwijzen dat zowel de zuidelijke als de oostelijke soort hier zijn gevonden.
Sinds 1950 is de stand van het zuidelijke resedawitje in het buitenland verslechterd en komt hij ten noorden van de Loire niet meer voor. Uit Vlaanderen zijn in totaal slechts 62 meldingen bekend, alle van voor 1950. Dit kan verklaren waarom deze soort ook als zwerver veel zeldzamer is geworden: alleen oostelijke vlinders vliegen nog naar Nederland. Recente meldingen van resedawitjes komen nu vooral uit het noorden (vooral de Waddeneilanden) en het oosten van het land. Het betreft dan oostelijke resedawitjes.
De dichtstbijzijnde populatie van het resedawitje bevindt zich in Frankrijk ten zuiden van de Loire. In het oosten van Duitsland is het oostelijk resedawitje een standvlinder, maar elders in Duitsland komen alleen zwervers of tijdelijke populaties voor.
Het resedawitje komt voor in ZW Europa, vooral het Iberisch schiereiland en Z Frankrijk. Het oostelijk resedawitje komt ten oosten daarvan voor, maar wordt ook verder naar het noorden gevonden, bv. in het oosten van Duitsland.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Warme, stenige, schrale en droge plaatsen met een open begroeiing, zoals wegbermen, braakliggende terreinen of steengroeven.
Waardplanten m.n. Reseda; soms kruisbloemigen zoals raket, zandkool en scheefkelk.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting